Duitse Keizerrijk
|
Duitse Keizerrijk (Duits: Deutsches Kaiserreich) is de onofficiële benaming voor de periode tussen 18 januari 1871 en 9 november 1918 dat het Duitse Rijk een semi-constitutionele monarchie was.
Inhoud |
[bewerk] Naam
Het Duitse Keizerrijk heette officieel Duitse Rijk (Duits: Deutsches Reich), een benaming die verwees naar het oude Heilige Roomse Rijk. Ook na de val van de monarchie bleef deze naam gehandhaafd. In de (met name buiten de Duitstalige wereld gebruikelijke) terminologie van Arthur Moeller van den Brucks boek Das dritte Reich (1923) geldt het Keizerrijk als Tweede Rijk. Hij noemde het Heilige Roomse Rijk Eerste Rijk en verwachtte een Derde Rijk. Het nazi-regime maakte van deze laatste term officieel gebruik.
[bewerk] Geschiedenis
[bewerk] Voorgeschiedenis
Aan het Heilige Roomse Rijk, dat reeds eeuwen in verval was, kwam met de stichting van de Rijnbond en de troonsafstand van keizer Frans II in 1806 definitief een einde. Door de Franse Revolutie en de Napoleontische Oorlogen had het nationalisme in Europa opgang gedaan en kwam er met name van de burgerij een roep om een nieuwe Duitse eenheidsstaat. Volgens de aanhangers van de Groot-Duitse richting diende deze ook Oostenrijk te omvatten, volgens de aanhangers van de Klein-Duitse richting niet. Deze laatste waren meest Pruisische nationalisten die Oostenrijk als belangrijkste Duitse staat door Pruisen wilden vervangen.
Na het Congres van Wenen (1815) waren er 39 Duitse staten, die zich verenigden in de Duitse Bond, maar een grote mate van zelfstandigheid behielden. Een poging om in het kielzog van de Maartrevolutie (1848/1849) een constitutioneel nieuw keizerrijk op liberale grondvesten te stichten mislukte toen Frederik Willem IV van Pruisen de hem door het Frankfurter Parlement aangeboden keizerskroon afwees door te verklaren dat hij de keizerskroon slechts uit handen van de Duitse vorsten wenste te ontvangen, zoals gebruikelijk tijdens het Heilige Roomse Rijk, en niet uit handen van een volksvertegenwoordiging.
Toen Otto von Bismarck in 1862 premier van Pruisen werd, begon hij een actieve politiek om de Klein-Duitse optie te verwezenlijken door stelselmatig Oostenrijks invloed in de Duitse Bond af te breken en tegelijkertijd die van Pruisen te vergroten. Die macht was overigens al behoorlijk vergroot na de Napoleontische tijd. Pruisen bezat sinds die tijd met de Rijnprovincie een grote industriële basis in het Rijnland en gebruikte deze om zijn al aanzienlijke leger nog verder te moderniseren. Oostenrijk was op dit gebied weinig vernieuwend en liep al snel een militaire achterstand op ten opzichte van Pruisen.
De Pruisisch-Oostenrijkse Oorlog (1866), die Oostenrijk dan ook smadelijk verloor, resulteerde in een verdere vergroting van Pruisens overwicht in de Duitse landen door de annexatie van de staten Sleeswijk, Holstein, Hannover, Hessen-Kassel, Nassau en Frankfurt en de stichting van de Noord-Duitse Bond, waarvan de zuidelijke staten Baden, Beieren, Württemberg, Oostenrijk, Liechtenstein en het zuidelijke deel van Hessen-Darmstadt geen lid waren.
In de Frans-Duitse Oorlog (1870/1871) streden ook de Zuid-Duitse staten aan Pruisische zijde tegen Frankrijk. Bismarck greep deze kans aan om uiteindelijk een Klein-Duitse vereniging te bewerkstelligen.
Duitsland in de geschiedenis | ||
|
||
|
[bewerk] De Reichsgründung
Op 18 januari 1871 werd in de Spiegelzaal van het Paleis van Versailles Wilhelm I van Pruisen door de Duitse vorsten tot Duits Keizer uitgeroepen. Niet alles was hierbij van een leien dakje verlopen: Wilhelm aanvaardde de keizerlijke waardigheid slechts met tegenzin en de Beierse koning Lodewijk II was slechts na omkoping tot toetreden bereid gebleken.
Dit Duitse Rijk bestond uit de staten van de Noord-Duitse Bond, Beieren, Württemberg, Baden en geheel Hessen-Darmstadt. Het was niet, zoals men in 1848 had gewild, een liberale constitutionele monarchie, maar autoritair, anti-liberaal en sterk militaristisch van gestalte. Het Keizerrijk was een vorstenbond onder Pruisische leiding, maar waarbij de afzonderlijke staten op cultureel en bestuurlijk gebied een grote mate van soevereiniteit genoten. Met name aan het zelfbewuste Beieren waren concessies gedaan.
[bewerk] Politiek stelsel
De grondwet van het Duitse Keizerrijk uit 1871 benadrukte het monarchale en conservatieve karakter van de staat waarbij er zo min mogelijk concessies aan de liberalen werd gedaan. Zo had de volksvertegenwoordiging weinig controlerende invloed op het beleid en de wetgeving.
Staatshoofd was de keizer uit het Huis Hohenzollern, die tevens koning van Pruisen was. Deze had het recht de Rijksregering te benoemen en af te zetten, de Bondsraad - bestaande uit 58 afgevaardigden van de Duitse staten - en de Rijksdag - met 382 (sinds 1873: 397) leden - bijeen te roepen en heen te zenden, internationale verdragen te sluiten, te bepalen over oorlog en vrede en had het opperbevel over het leger. In de Zuid-Duitse staten voerden in vredestijd de plaatselijke monarchen echter het opperbevel.
Onder de keizer stond de rijkskanselier, die tevens voorzitter van de Bondsraad en vrijwel altijd ook premier van Pruisen was. De Rijksdag, die door middel van algemeen kiesrecht voor mannen werd verkozen (in de Duitse staten gold veelal een kiesstelsel op basis van drie inkomensgroepen), had slechts weinig bevoegdheden. Hij werd aanvankelijk elke drie jaar gekozen, sinds 1888 elke vijf jaar.
De facto werd de politiek tot 1888 gedomineerd door Bismarck, daarna meer en meer door Wilhelm II.
Uit de rechten voor de keizer blijkt dat het rijk geen echte constitutionele monarchie was zoals Nederland en Engeland, waarbij de monarch in zijn macht wordt beperkt en gecontroleerd door de regering. In feite kon de keizer alle belangrijke staatszaken zelf beslissen als hij dat wilde. Keizer Wilhelm I maakte van zijn grondwettelijke rechten geen gebruik en bemoeide zich niet met de kanselier (Bismarck), zodat deze zijn stempel op het land en zijn politiek kon drukken. Wilhelm II maakte daarentegen volop gebruik van zijn grondwettelijke rechten en kon zo Bismarck terzijde schuiven en, door gebrek aan controlerende bevoegdheden van het parlement, zijn eigen wil opleggen aan de politiek.
Zie ook de integrale tekst van de grondwet op Wikisource:
- Verfassung des Deutschen Reiches (1871) (Duits)
- Constitution of the German Empire (Engels)
[bewerk] De bismarckiaanse periode (1871-1890)
Bismarck trachtte met hulp van de liberalen de culturele invloed van het katholicisme te beperken. Hij vond dat de rooms-katholieke Kerk veel te veel invloed uitoefende op de Duitsers van katholieke huize. Aan deze Kulturkampf, waarin verschillende anti-kerkelijke maatregelen werden genomen zoals sluiting van door kloosterordes geleide scholen en ziekenhuizen en zelfs sluiting van kloosters, kwam een einde met de verkiezing van de gematigde Leo XIII tot paus.
Toen het voorheen agrarische Duitsland in snel tempo industrialiseerde, sloeg Bismarck een protectionistische richting in om de prille industrie te beschermen, die hem echter met de liberalen, die vrijhandel voorstonden, in conflict bracht.
Hij bestreed ook de socialisten fel, enerzijds door de Socialistenwet van 1878, anderzijds door de sociale zekerheid te vergroten en hen aldus de wind uit de zeilen te nemen: in 1883 werd een ziekteverzekering ingevoerd, in 1884 een ongevallenverzekering en in 1889 een pensioenverzekering.
Bismarck poogde een snelle modernisering van het rijk te bewerkstelligen en door middel van supraregionale wetten, die dus voor het hele Rijk golden, de enorme verschillen tussen de Duitse staten te verkleinen. Dit leidde in 1872 tot het nationaal invoeren van het metrieke stelsel en op 1 januari 1900 tot het Bürgerliches Gesetzbuch, dat heden ten dage nog steeds geldt.
Wat betreft de internationale politiek stuurde Bismarck niet op verdere uitbreiding van Duitsland aan. Hij trachtte het nieuwe machtsevenwicht te bewaren. Door verschillende bondgenootschappen lukte het hem erfvijand Frankrijk te isoleren. Na het Congres van Berlijn (1878), dat Duits-Russische spanningen tot gevolg had, sloot hij met Oostenrijk de Tweebond, die in 1882 door het toetreden van Italië tot Driebond werd. In 1887 kwam op Bismarcks aandringen het Herverzekeringsverdrag met Rusland tot stand, dat voor een periode van drie jaar wederzijdse neutraliteit in een eventuele Europese oorlog garandeerde.
[bewerk] De wilhelminische periode (1890-1918)
Wilhelm I werd in het Driekeizerjaar 1888 opgevolgd door zijn liberale zoon Frederik III, die op het tijdstip van zijn troonsbestijging echter doodziek was (hij had keelkanker die al in het terminale stadium was) en reeds 99 dagen later stierf. Zijn zoon en opvolger, de ambitieuze Wilhelm II, was evenals Bismarck conservatief gezind. Hij stond aanvankelijk sterk onder invloed van de IJzeren Kanselier, maar ontsloeg hem reeds 2 jaar later (1890). Wilhelm II trachtte zelf de macht zoveel mogelijk in handen te krijgen, waartoe hij volgens de grondwet (ironisch genoeg grotendeels door Bismarck zelf opgesteld) ook het volste recht had. Voortaan zorgde hij ervoor dat er alleen nog zwakke figuren tot rijkskanselier benoemd werden zodat hij zijn eigen zin kon doordrijven.
Wilhelm II en Bismarcks opvolger Leo von Caprivi vervingen Bismarcks gecompliceerde buitenlandbeleid door een "Nieuwe Koers" die op een verbintenis met het Verenigd Koninkrijk aanstuurde. In 1890 verlengde hij het Herverzekeringsverdrag - ondanks Russisch aandringen daartoe - niet, waarna Rusland toenadering zocht bij Frankrijk. Dit maakte een door Bismarck gevreesde tweefrontenoorlog mogelijk.
De aanvankelijk verbeterde relatie met Engeland verslechterde echter alweer snel onder meer door de Duitse steun aan de Boeren en bereikte een dieptepunt toen Alfred von Tirpitz met de opbouw van de Kaiserliche Marine begon - Wilhelm II wilde Engeland naar de kroon steken wat betreft militaire macht op de wereldzeeën. Deze provocerende politiek dreef al snel de voorheen traditioneel neutrale Britten in het kamp van de Duitse tegenstanders met name dat van de Fransen. Bismarck had juist altijd vermeden als een dreiging over te komen. Ook Wilhelms totale gebrek aan tact leidde meermaals tot internationale schandalen (zoals het Daily Telegraph-incident in 1908). Deze brandjes konden door de diplomaten nog geblust worden, maar leidden wel tot een steeds groter wantrouwen ten opzichte van de vermoedelijke intenties van de Duitsers.
Door de eerdere verdeeldheid van Duitsland hadden Engeland en Frankrijk hun macht wereldwijd door koloniale expansie kunnen uitbreiden, maar zowel Duitsland als Italië verenigde zich te laat om aan deze wedloop nog echt mee te kunnen doen (zie voorts de sectie Koloniën).
Hoewel de grenzen in Europa open waren, was er een ongebreidelde wedloop om de macht tussen de sterk op het eigen nationalisme stoelende staten van Europa. Op diplomatiek vlak woedde er jaren een oorlog van wisselende bondgenootschappen, waarbij Duitsland tenslotte vrijwel geïsoleerd stond (alleen Oostenrijk-Hongarije bleef een trouwe bondgenoot). De wilhelminische periode was, dankzij al deze onderlinge irritaties, daarom een soort stilte voor de storm, die uiteindelijk door de gebeurtenissen op de Balkan tot uitbarsting kwam. Een laatste poging (1909-1914) van rijkskanselier Theobald von Bethmann Hollweg om de Triple Entente (Verenigd Koninkrijk, Rusland en Frankrijk) te doen ontbinden, mislukten.
[bewerk] Eerste Wereldoorlog
Na de moord op Frans Ferdinand vond de Driebond (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Italië) zichzelf in de Eerste Wereldoorlog tegenover de Triple Entente. Het enthousiasme voor de oorlog was aanvankelijk groot, maar de prijs van de oorlog, waarin de uiteindelijke overwinning uitbleef en de voorheen ongekende verschrikkingen en massale slachtpartijen van de loopgraven, was erg hoog. De interne problemen die in alle Europese staten bestonden, vooral de sociale spanningen die werden opgeroepen door de grote armoede onder het proletariaat, kwamen in Duitsland daardoor in alle hevigheid aan de oppervlakte. De geloofwaardigheid van het bewind brokkelde af.
Gedurende de oorlog kwam het bestuur van het Keizerrijk in steeds grotere mate bij het leger te liggen. De Oberste Heeresleitung van Paul von Hindenburg en Erich Ludendorff dwong in 1917 Bethmann Hollwegs ontslag af.
In dat laatste jaar kon dankzij de Russische Revolutie nog een wapenstilstand met Rusland worden bedongen, die in maart 1918 tot de Vrede van Brest-Litovsk leidde. Kort hierop werd de toestand echter uitzichtsloos en volgde de totale ineenstorting.
[bewerk] Ondergang
Dit leidde in september 1918 tot de benoeming tot rijkskanselier van de liberale prins Max van Baden, die men als de geschikte persoon zag om onderhandelingen met de Geallieerden (inmiddels inclusief de Verenigde Staten) te voeren. Matrozenopstanden in Wilhelmshaven en Kiel leidden in november echter tot de Novemberrevolutie. In Beieren werd koning Lodewijk III op 7 november afgezet en werd de republiek uitgeroepen, andere staten volgden. Prins Max verklaarde Wilhelm op 9 november voor afgezet. Friedrich Ebert werd voorlopig hoofd van de regering, maar tegen diens zin riep Philipp Scheidemann nog op diezelfde dag de republiek uit die bekend zou worden als de Weimarrepubliek. Wilhelm II week op 10 november uit naar Nederland.
[bewerk] Keizers
- 1871-1888: Wilhelm I (1797-1888)
- 1888: Frederik III (1831-1888)
- 1888-1918: Wilhelm II (1859-1941)
Zie ook:
[bewerk] Territorium
[bewerk] Grenzen
Het Duitse Keizerrijk besloeg 540.766 km² en grensde met de klok mee aan Denemarken, Rusland, Oostenrijk-Hongarije (Silezië, Moravië, Bohemen, Oostenrijk boven de Enns, Salzburg, Tirol-Vorarlberg), Zwitserland, Frankrijk, Luxemburg, België, Neutraal Moresnet en Nederland.
Het kende meerdere drielandenpunten, waarvan het driekeizerpunt (Dreikaisereck) bij Myslowitz in Opper-Silezië het bekendst was. Hier grensde het Duitse Keizerrijk aan de keizerrijken Oostenrijk en Rusland. Daarnaast was er het vierlandenpunt waar Duitsland grensde aan België, Nederland en Neutraal Moresnet.
[bewerk] Bondslanden
Het Duitse Keizerrijk bestond uit 25 bondslanden, waarvan vier koninkrijken, zes groothertogdommen, vijf hertogdommen, zeven vorstendommen en drie vrije en hanzesteden. Daarnaast was er het rijksland Elzas-Lotharingen en het hertogdom Lauenburg, dat werd geregeerd in personele unie met Pruisen en in 1876 geheel bij dat land werd ingelijfd.
Deze staten lieten Buitenlandse Zaken en defensie over aan het Rijk, maar konden hierop met hun stem in de Bondsraad invloed uitoefenen. Omdat Pruisen anders te veel zou domineren, hadden de kleine staten een relatief grote invloed.
Staatsvorm | Staat | Hoofdstad | Oppervlakte | Stemmen | |
Koninkrijk | Beieren | München | 75.870 km² | 6 | |
Koninkrijk | Saksen | Dresden | 14.992 km² | 4 | |
Koninkrijk | Pruisen met Lauenburg1 | Berlijn | 348.702 km² | 17 | |
Koninkrijk | Württemberg | Stuttgart | 19.511 km² | 4 | |
Groothertogdom | Baden | Karlsruhe | 15.067 km² | 3 | |
Groothertogdom | Hessen(-Darmstadt) | Darmstadt | 7688 km² | 3 | |
Groothertogdom | Mecklenburg-Schwerin | Schwerin | 13.126 km² | 2 | |
Groothertogdom | Mecklenburg-Strelitz | Neustrelitz | 2929 km² | 1 | |
Groothertogdom | Oldenburg | Oldenburg | 6428 km² | 1 | |
Groothertogdom | Saksen(-Weimar-Eisenach) | Weimar | 3611 km² | 1 | |
Hertogdom | Anhalt | Dessau | 2299 km² | 1 | |
Hertogdom | Brunswijk | Brunswijk | 3672 km² | 2 | |
Hertogdom | Saksen-Altenburg | Altenburg | 1323 km² | 1 | |
Hertogdom | Saksen-Coburg en Gotha2 | Coburg en Gotha | 1977 km² | 1 | |
Hertogdom | Saksen-Meiningen | Meiningen | 2468 km² | 1 | |
Vorstendom | Lippe | Detmold | 1215 km² | 1 | |
Vorstendom | Reuss jongere linie | Gera | 826 km² | 1 | |
Vorstendom | Reuss oudere linie | Greiz | 316 km² | 1 | |
Vorstendom | Schaumburg-Lippe | Bückeburg | 340 km² | 1 | |
Vorstendom | Schwarzburg-Rudolstadt3 | Rudolstadt | 940 km² | 1 | |
Vorstendom | Schwarzburg-Sondershausen3 | Sondershausen | 862 km² | 1 | |
Vorstendom | Waldeck(-Pyrmont)4 | Arolsen | 1121 km² | 1 | |
Vrije en Hanzestad | Bremen | Bremen | 256 km² | 1 | |
Vrije en Hanzestad | Hamburg | Hamburg | 413 km² | 1 | |
Vrije en Hanzestad | Lübeck | Lübeck | 297 km² | 1 | |
Rijksland | Elzas-Lotharingen5 | Straatsburg | 14.517 km² | 3 | |
1 Tot 1876 in personele unie met Pruisen, daarna bij dat land ingelijfd. 2 Saksen-Coburg en Saksen-Gotha in personele unie. Deze dubbelstaat bezat echter maar één stem. 3 De twee Schwarzburgse vorstendommen waren sinds 1909 in personele unie verenigd. 4 Een zelfstandig land met eigen vorst, maar bestuurd door Pruisen. 5 Sinds 1911 in de Bondsraad vertegenwoordigd. |
[bewerk] Bevolking
Duitsland had in 1880 een gemiddelde bevolkingsdichtheid van 83,7 inwoners per km², hoewel er zeer grote regionale verschillen waren. Het was daarmee slechts minder dicht bevolkt dan België, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Italië. In 1900 leefde 54,3% van de bevolking in dorpen of steden met meer dan 2000 inwoners.
[bewerk] Polen
De grootste etnische minderheid in het Duitse Keizerrijk vormden de Polen (5,5% van de bevolking), die voornamelijk de Pruisische oostprovincies Silezië, Posen en West-Pruisen bewoonden, die grotendeels door de Silezische Oorlogen en de Poolse Delingen aan Pruisen waren gekomen.
Na de Duitse eenwording werd een versterkte tendens tot germanisering van deze gebieden zichtbaar. In 1876 werd het Duits tot enige bestuurstaal uitgeroepen. De kolonisatiewet van 1886 trachtte meer Duitsers zich in deze gebieden te doen vestigen. Ook Bismarcks Kulturkampf trof de - in overgrote meerderheid katholieke - Polen.
[bewerk] Overzicht talen en religies
Talen in het Duitse Rijk (1900) | |||||||
Taal | Sprekers | Taal | Sprekers | Taal | Sprekers | Taal | Sprekers |
Duits | 51.883.131 | Moravisch | 64.382 | Nederlands | 80.361 | Portugees | 479 |
Duits + vreemde taal | 252.918 | Tsjechisch | 43.016 | Sorbisch | 93.032 | Spaans | 2059 |
Pools | 3.086.489 | Fries | 20.677 | Kasjoebisch | 100.213 | Hongaars | 8158 |
Frans | 211.679 | Engels | 20.217 | Litouws | 106.305 | Zweeds | 8998 |
Mazurisch | 142.049 | Waals | 11.872 | Italiaans | 65.930 | Overig | 14.535 |
Deens | 141.061 | Russisch | 9617 | ||||
Bron: Statistik des Deutschen Reichs. Band 150: Die Volkszählung am 1. Dezember 1900 im Deutschen Reich. Berlijn 1903. | |||||||
Religie in het Duitse Rijk (1880) | |||||||
Land | Protestanten | Katholieken | Overige christenen | Joden | Overig | ||
Anhalt, Brunswijk en Oldenburg | 824.801 | 88.421 | 1417 | 4.794 | 4 | ||
Baden | 547.461 | 993.109 | 2280 | 27.278 | 126 | ||
Beieren | 1.477.952 | 3.74.8253 | 5017 | 53.526 | 30 | ||
Bremen, Hamburg en Lübeck | 632.255 | 18.449 | 1185 | 17.350 | 4924 | ||
Elzas-Lotharingen | 305.315 | 121.8513 | 3053 | 39.278 | 511 | ||
Hessen-Darmstadt | 635.523 | 269.397 | 4130 | 26.746 | 544 | ||
Lippe, Schaumburg-Lippe en Waldeck-Pyrmont | 204.059 | 5725 | 123 | 2179 | 56 | ||
Mecklenburg-Schwerin en Mecklenburg-Strelitz | 670.895 | 2832 | 177 | 3038 | 382 | ||
Pruisen | 17.633.279 | 9.206.283 | 52.225 | 363.790 | 23.534 | ||
Saksen | 2.886.806 | 74.333 | 4809 | 6.518 | 339 | ||
Thüringse staten | 1.148.226 | 1.7046 | 798 | 3784 | 65 | ||
Württemberg | 1.364.580 | 5.902.90 | 2817 | 13.331 | 100 | ||
Duitse Rijk 1880 | 28.331.152 | 16.232.651 | 78.031 | 561.612 | 30.615 | ||
Duitse Rijk 1871 | 25.579.709 | 14.867.463 | 82.155 | 512.158 | 17.256 | ||
Bron: Meyers Konversations-Lexikon. Verlag des Bibliographischen Instituts, Leipzig/Wenen, vierde druk, 1888-1890. |
[bewerk] Economie
De economische ontwikkeling was aanvankelijk zeer ongelijk verdeeld over het Rijk: Pruisen en het zuiden waren voornamelijk agrarisch terwijl de Rijnprovincie al industrieel goed ontwikkeld was. In de jaren '80 en '90 industrialiseerde in snel tempo ook het mijn- en staalgebied Silezië en buiten deze regio's ook grote steden als München, Berlijn en Hamburg. De bevolking was over het algemeen goed opgeleid en door de ingevoerde leerplicht slonk het analfabetisme snel. De Duitse universiteiten groeiden snel uit tot toonaangevende instituten in Europa op het gebied van exacte wetenschappen en ingenieurs opleidingen. Veel afgestudeerden werkten in de groeiende technische en chemische industrie. Tegen 1890 overvleugelde de Duitse economie de voorheen dominante Britse economie en bouwde haar koppositie nog verder uit.
[bewerk] Koloniën
Duitsland werd te laat een eenheid om nog werkelijk met de koloniale machten het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Portugal, België en Nederland te kunnen wedijveren. Aanvankelijk werden Duitse koloniën verworven door private maatschappijen die ze later aan de staat overdroegen. Pas rond 1900 bezat het Keizerrijk een koloniaal rijk dat enigszins met dat van de genoemde landen te vergelijken was, hoewel het veel kleiner en van minder belang was.
Van een werkelijk koloniaal beleid was pas sinds 1884 sprake toen Bismarck, aanvankelijk een tegenstander van het verwerven van overzeese gebiedsdelen, naar Brits voorbeeld handelspunten van staatsbescherming voorzag. Allereerst kwam in april 1884 het door de zakenman Adolf Lüderitz verworven Duits Zuidwest-Afrika onder Duitse bescherming te staan. In juli volgden Togoland en de bezittingen van Adolph Woermann in Kameroen, in februari 1885 het door Carl Peters verworven Duits Oost-Afrika. In mei van dat jaar werden Keizer Wilhelmsland en de Bismarckarchipel in bezit genomen. Keizer Wilhelm II achtte, in tegenstelling tot Bismarck, het bezit van een koloniaal rijk absoluut noodzakelijk. Het Rijk stelde in dat jaar Nauru onder zijn "protectie", in 1898 de Chinese stad Jiaozhou (Kiautschou), in 1899 de Carolinen, Marianen, Palau en Samoa.
De Duitse koloniën omvatten in 1914 een gebied van 2,3 miljoen km² (4,5 maal de grootte van Duitsland zelf), en hadden tot dan toe alleen maar geld gekost aan administratie, bestuur en militaire veiligstelling. Ze werden pas enigszins rendabel tegen de tijd dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak. In deze oorlog werden, buiten Oost-Afrika, alle koloniën veroverd door de geallieerde tegenstanders van het land. Duitsland raakte met het Verdrag van Versailles in 1919 zijn koloniale rijk weer definitief kwijt.
[bewerk] Externe links
{{{afb_links}}} | Bondslanden van het Duitse Rijk (1871-1945) | {{{afb_groot}}} | |
---|---|---|---|
Duitse Keizerrijk: Anhalt# - Baden - Beieren - Bremen# - Brunswijk# - Elzas-Lotharingen1 - Hamburg# - Hessen-Darmstadt# - Lauenburg2 # - Lippe# - Lübeck3 # - Mecklenburg-Schwerin4 # - Mecklenburg-Strelitz4 # - Oldenburg# - Pruisen# - Reuss jongere linie5 # - Reuss oudere linie5 # - Saksen - Saksen-Altenburg6 # - Saksen-Coburg en Gotha7 # - Saksen-Meiningen6 # - Saksen-Weimar-Eisenach6 # - Schaumburg-Lippe# - Schwarzburg-Rudolstadt6 # - Schwarzburg-Sondershausen6 # - Waldeck8 # - Württemberg [#] Van 1866 tot 1871 lid van de. Noord-Duitse Bond. [*] Slechts nieuw ontstane deelstaten zijn aangegeven. [1] In 1918 geannexeerd door Frankrijk. [2] Personele unie met Pruisen, in 1876 daarin opgegaan. [3] In 1937 bij Pruisen gevoegd. [4] In 1934 verenigd tot Mecklenburg. [5] In 1919 verenigd tot Reuss. [6] In 1920 verenigd tot Thüringen. [7] In 1918 gesplitst in Coburg en Gotha. [8] In 1921/1929 opgegaan in Pruisen. [9] Sinds 1920 onder bestuur van de Volkenbond, in 1935 terug aan Duitsland als aparte deelstaat. |
{{{afb_links}}} | Duitse koloniën | {{{afb_groot}}} | |
---|---|---|---|
Duits Nieuw-Guinea - Duits Oost-Afrika - Duits Samoa - Duits Witu - Duits Zuidwest-Afrika - Kameroen - Kiautschou - Togoland - Tsingtao |