Proletariaat
Het proletariaat werd door Friedrich Engels omschreven als "de klasse van de maatschappij die uitsluitend van haar arbeid leeft en niet van de winst van een of ander kapitaal. De klasse waarvan wel en wee, leven en dood afhankelijk zijn van de goede en slechte tijden in het bedrijfsleven, van de schommelingen van de concurrentie."
Het is de klasse van bezitloze arbeiders.
Door de opkomst van machines in de 18e eeuw kwam de industrie in handen van een klasse rijke ondernemers en werden de weinige werktuigen die de armen bezaten min of meer waardeloos. De kapitalisten verdeelden de arbeid steeds meer onder de arbeiders, zodat ze niet meer een geheel eindproduct afwerkten, maar elk een deelfase van de ontwikkeling van het product afwerkten. Dit alles had als bedoeling de productie te versnellen met het oog op meer winst. De stap in de richting van fabrieksarbeid was gezet.
Het uitgangspunt van de marxistische theorie is dat alleen arbeid waarde voortbrengt, maar dat in het kapitalistische systeem een groot deel van deze waarde, de meerwaarde, aan de kapitalisten ten goede komt. Deze theorie maakt dan ook een scherp onderscheid tussen het proletariaat dat arm is omdat het maar een klein deel van de opbrengst van haar eigen arbeid krijgt en het lompenproletariaat dat geen nuttige arbeid verricht en daarom ook minder van het socialisme kan verwachten.
[bewerk] Oorsprong van de term "proletariër"
De term "proletariër" is overigens afkomstig uit het Oude Rome. Daar begon in de 2e eeuw v. Chr. de klasse van landloze families, die vaak naar de hoofdstad vertrokken, schrikbarend toe te nemen (zie artikel: Romeinse Republiek). Omdat er geen grootschalige industrie bestond, moesten deze families leven van allerhand marginale klussen en - bij tijden - van de gratis brooduitdelingen. Het woord "proletarius" betekent in het Latijn een man die alleen "proles" (kinderen) heeft.