Jimmy Carter
Jimmy Carter |
||||||||||||||||
39e president | ||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
James Earl Carter, Jr. (Plains (Georgia), 1 oktober 1924) is een Amerikaans politicus, lid van de Democratic Party en van 1977 tot 1981 de 39e president van de Verenigde Staten.
Jimmy Carter was eigenaar van een pindaplantage in Georgia, en gouverneur van die staat toen hij zich kandidaat stelde voor het federaal presidentschap. Voor de meeste Amerikanen was hij een onbekend gezicht, en na de Watergate-affaire wilden die een onbekend gezicht. Als baptist maakte hij een betrouwbare indruk.
Maar door zijn halsstarrige houding ten opzichte van het Amerikaanse congres en het feit dat hij de problemen van het land niet onder controle kreeg, verloor hij in 1980 de verkiezingen van Ronald Reagan.
[bewerk] Ambtsperiode
Binnen zijn ambtsperiode wist hij tussen de toenmalige Egyptische president Anwar Sadat en de Israëlische premier Begin te bemiddelen tot een vredesverdrag. Dit resulteerde in de Camp David-akkoorden. Echter snel na dit succes, in Carters laatste ambtsjaar, werden in Iran 52 Amerikaanse burgers en militairen gegijzeld, in de Amerikaanse ambassade van Teheran. Deze gijzeling duurde 444 dagen.
In zijn buitenlandse politiek zag Carter het belang in van mensenrechten. Dit ging in tegen het beleid van de regering van Richard Nixon, die vaak een oogje dichtkneep bij bevriende regimes. De regering-Carter beëindigde de steun aan de lange tijd door de VS gesteunde dictator Somoza uit Nicaragua en gaf de nieuwe regering miljoenen aan steun.
De belangrijkste botsing tussen het belang van de mensenrechten en het eigenbelang van de VS ontstond door Carters banden met de Shah van Iran. De Shah was, sinds de Tweede Wereldoorlog, een sterke medestander van Amerika uit het Midden-Oosten. Zijn regime was echter bruut en onderdrukkend. Hoewel Carter de Shah prees als een wijs en waardevol leider, heeft de VS niet ingegrepen toen er een volksopstand uitbrak tegen de monarchie van de Shah.
De Shah werd van de troon gestoten en verbannen. Velen hebben de afnemende Amerikaanse steun voor de Shah sindsdien gezien als de voornaamste oorzaak van zijn snelle revolutie. Carter was in het begin bereid om de revolutionaire beweging te erkennen, maar zijn pogingen bleken tevergeefs.
In 1979 kreeg de Shah politiek asiel en medische behandeling in de VS. Als reactie hierop belegerden Iraanse militanten de Amerikaanse ambassade in Teheran om vervolgens 52 Amerikanen te gijzelen en de uitlevering van de Shah aan Iran te eisen, voor een rechtszaak en een executie. Ondanks dat de Shah later dat jaar de VS zou verlaten om in Egypte te sterven, duurde de gijzelingscrisis voort, en domineerde zo het laatste jaar van Carters presidentschap.
Volgens Carters Nationale Security adviseur Zbigniew Brzezinski was de Sovjet invasie van Afghanistan in december 1979 een antwoord op de Amerikaanse militaire aanwezigheid aldaar. Na de invasie kondigde Carter de Carter Doctrine aan, die inhield dat de VS geen andere mogendheid toe zouden laten controle te krijgen over de Perzische Golf. Andere reacties van Carter waren het verbod van de deelname van Amerikanen aan de Olympische Spelen van 1980 in Moskou en de herinvoering van de dienstplicht.
Om Sovjet bezetting van Afghanistan tegen te gaan startten Carter en Zbigniew Brzezinski een 40 miljard dollar kostend trainingsprogramma voor Islamitische fundamentalisten in Pakistan en Afghanistan. Terugblikkend was dit een van de oorzaken van het ineenstorten van de Sovjet-Unie, maar, ironisch genoeg, wordt het ook gezien als oorzaak van de instabiliteit van post-Soviet Afghaanse regeringen, die leidden tot de opkomst van de islamitische theocratie in the regio.
In 1980 verloor Jimmy Carter de presidentsverkiezingen van Ronald Reagan. Hij verdween, gezien de achterblijvende internationale spanningen zoals de gijzeling van de Amerikaanse ambassade in Iran, roemloos van het toneel. Ironisch was dat op de dag dat Carter vertrok als president de gijzelaars in Iran werden vrij gelaten. Later is wel beweerd dat de late vrijlating van de gijzelaars het gevolg was van een deal tussen de campagne van Reagan en de regering van Iran, maar deze theorie is nooit bewezen.
[bewerk] Post-presidentschap
In 2002 kreeg Carter de Nobelprijs voor de Vrede "voor de tientallen jaren van onverflauwde inzet in het vinden van vreedzame oplossingen voor internationale conflicten en het bevorderen van democratie, mensenrechten en economische en sociale ontwikkeling." Hij speelde een bemiddelende rol in onder andere het Ogaden-geschil tussen Somalië en Ethiopië, in Bosnië-Herzegovina en hield toezicht in vele verkiezingen.
In maart 2004 veroordeelde hij George W. Bush en Tony Blair voor het voeren van een onnodige oorlog "gebaseerd op leugens en misinterpretaties" teneinde Saddam Hussein te verwijderen. Hij beweerde dat Blair zijn oordeelsvermogen had laten vertroebelen door Bush' verlangen om een oorlog te eindigen die zijn vader was begonnen.
President van de Verenigde Staten Washington | J. Adams | Jefferson | Madison | Monroe | J.Q. Adams | Jackson | Van Buren | W.H. Harrison | Tyler | Polk | Taylor | Fillmore | Pierce | Buchanan | Lincoln | A. Johnson | Grant | Hayes | Garfield | Arthur | Cleveland | B. Harrison | Cleveland | McKinley | T. Roosevelt | Taft | Wilson | Harding | Coolidge | Hoover | F.D. Roosevelt | Truman | Eisenhower | Kennedy | L.B. Johnson | Nixon | Ford | Carter | Reagan | G.H.W. Bush | Clinton | G.W. Bush |