CLASSICISTRANIERI HOME PAGE - YOUTUBE CHANNEL
SITEMAP
Audiobooks by Valerio Di Stefano: Single Download - Complete Download [TAR] [WIM] [ZIP] [RAR] - Alphabetical Download  [TAR] [WIM] [ZIP] [RAR] - Download Instructions

Make a donation: IBAN: IT36M0708677020000000008016 - BIC/SWIFT:  ICRAITRRU60 - VALERIO DI STEFANO or
Privacy Policy Cookie Policy Terms and Conditions
Godsargumenten - Wikipedia

Godsargumenten

Godsargumenten, ook wel Godsbewijzen genoemd, zijn rationele pogingen om het bestaan van God te bewijzen. Wanneer men alleen spreekt van godsargumenten kan men ook argumenten tegen zijn bestaan bedoelen.

Godsargumenten van filosofen richten zich meestal op een zeer algemene leer over God, namelijk het theïsme. Deze godsleer vinden we terug in het Christendom, het Jodendom en de Islam (soms aangeduid als de abrahamitische godsdiensten). In het theïsme gaat men ervan uit dat er één God bestaat en dat hij almachtig, alwetend en absoluut goed is. Sommige argumenten zijn echter van toepassing op alle religies.

In de geschiedenis van de westerse filosofie is het karakter van de argumenten niet altijd hetzelfde gebleven. In de oudheid en Middeleeuwen golden ’’bewijzen’’ vooral als ’’aanwijzingen’’. Daarbij was de waarschijnlijkheid de belangrijkste factor van het argument. Sinds de opkomst van de moderne wetenschap en de kentheoretische bijdragen aan de filosofie van René Descartes en Immanuel Kant, eist men tegenwoordig van een godsbewijs dat het bestaan van God er onomstotelijk mee wordt bewezen.

Inhoud

[bewerk] De geschiedenis van de godsargumenten

De natuurfilosofen van omstreeks 600 vóór Christus waren denkers die natuurverschijnselen niet langer beschouwden als gevolgen van een rechtstreeks ingrijpen van goden, die actief betrokken zijn bij alles wat in de wereld plaatsvindt, maar als gevolgen van in de natuur zelf schuilende krachten. Dit leidde tot de vraag of er wel zulke hogere machten bestaan.

Op basis hiervan ontwikkelden zich in de Griekse filosofie twee denkrichtingen. De eerste heeft een strikt materialistische visie op de kosmos, waarin geen ruimte is voor goden. Alle processen in de natuur worden herleid tot een spel van bewegende atomen zonder uiteindelijk doel. De tweede visie staat hier lijnrecht tegenover, die we terugvinden bij de grote Atheense filosofen en de Stoa. Volgens deze visie hebben dingen zin en doel, en ontwikkelt de kosmos zich onder voorzienige goddelijke leiding. Hiermee werd in feite het ontwerpargument (zie ook het teleologisch godsargument verderop in dit artikel) geboren.

Binnen de Grieks-Romeinse oudheid is Plato (428-348 v. Chr.) de belangrijkste vertolker van het ontwerpargument. Zijn versie hiervan hangt nauw samen met zijn visie op beweging. In zijn Wetten stelt hij dat de enige oorspronkelijke beweging van de ziel komt. Elke andere beweging is het gevolg van een keten bewegende oorzaken, waarvan de oorzaak ‘ziel’ de eerste is. Zo veroorzaakt de wereldziel, die de kosmos bestuurt, de beweging van de hemellichamen. Plato liet hier tegelijkertijd mee zien dat die regelmaat volmaakt en moreel goed is, anders zouden we chaotische bewegingen waarnemen. Alle orde in de natuur is dus te danken aan ziel of geest, de uiteindelijke oorzaak van alle bewegingen. In zijn Timaeus gebruikt hij hier de term Demiurg voor, de eerste onbewogen beweger, als het symbool van intelligentie die in de wereld werkzaam is.

Aristoteles (384-322 v. Chr.) was ook niet-materialistisch. Hij zag in de processen van de natuur ook doel en richting. Echter, hij dacht niet dat ze door een godheid of wereldziel werden geleid. De stuwende kracht zetelde volgens hem in de dingen zelf.

In de Middeleeuwen was het idee van de natuur als tweede boek naast de bijbel al snel een wijdverbreide opvatting. Toen het christendom zich had gevestigd, en West-Europa in de elfde en twaalfde eeuw kennismaakte met de Grieks-Arabische erfenis, kwamen er discussies over de verhouding tussen rede en openbaring. De vraag naar het bestaan van God kwam opnieuw centraal te staan. Volgens de Italiaanse theoloog en filosoof Thomas van Aquino (1225-1274), die een synthese tot stand bracht tussen het denken van de Griekse oudheid en het christelijk geloof, is het vraagstuk over het bestaan van God alleen te beantwoorden door de zintuiglijk waarneembare wereld als vertrekpunt te nemen.

In zijn Summa Theologiae geeft Thomas vijf bewijzen voor het bestaan van God, die hij aanduidt als ‘vijf wegen’. De godsbewijzen van Aquino hebben een empirisch karakter, het zijn zogeheten argumenten a posteriori, waarbij de kennis het resultaat is van de ervaring. De reden achter deze methodiek is dat in zijn visie de menselijke rede tekortschiet om deze vraag te kunnen beslechten. Met andere woorden, we zijn a priori niet in staat antwoord te krijgen op de waarheidsvraag naar Gods bestaan.

Zijn vijf argumenten gaan als volgt:

Het eerste argument betreft een concept van verandering. We kunnen simpelweg waarnemen dat tal van zaken in de wereld onderhevig zijn aan veranderingen. Deze veranderingen moeten wel het gevolg zijn van iets anders, aangezien iets niet uit zichzelf kan veranderen. Dit betekent echter dat de oorzaak van een verandering zelf ook weer door iets moet zijn veroorzaakt buiten zichzelf, enz, ad infinitum. Met andere woorden, er moet iets zijn wat het beginpunt vormt van een oneindige oorzaak-gevolg reeks, of, zoals Thomas het zelf zei, ‘als de hand de stok niet beweegt, zal de stok niet iets anders bewegen’. De eerste onbewogen beweger, concludeert hij, is God.

Het tweede argument zegt, vergelijkbaar met de redenering in het eerste argument, dat niets zichzelf kan veroorzaken. De eerste oorzaak is bijgevolg God.

Bij het derde argument gaat Thomas uit van het idee dat het onmogelijk is dat er een tijd is geweest waarin niets bestond. Want indien dit wel het geval was geweest, had er nooit iets kunnen ontstaan, aangezien iets niet uit het niets kan voortkomen. Dit betekent dat er iets moet zijn dat altijd heeft bestaan, en dat iets is wat mensen bedoelen met God.

Deze eerste drie argumenten vormen varianten op het zogeheten kosmologisch godsargument (zie ook verderop in dit artikel).

Het vierde argument begint met de hypothese dat sommige dingen in tal van kwaliteiten voorkomen. Die verschillen in kwaliteiten worden veroorzaakt door iets wat de grootste of perfecte hoeveelheid van die kwaliteit bezit. Er moet een volledig goed iets zijn dat alle andere dingen goed maakt. Dat wat de meeste goedheid bevat, is God. Dit argument is een variant op het ontologisch godsargument (zie ook verderop in dit artikel).

Het vijfde en laatste argument bevat de redenering dat alle dingen streven naar een ultieme bedoeling of verwezenlijking. Dit hebben van een doel impliceert een geest die het doel stelt. Deze geest is wederom God. Dit laatste argument is een variant op het teleologisch godsargument (zie ook verderop in dit artikel).

Na de Middeleeuwen kantelde het wereldbeeld rigoureus. Nicolaus Copernicus(1473-1543) publiceerde tegen het einde van zijn leven in 1543 zijn zogeheten heliocentrische theorie, die stelde dat de zon zich in het midden van ons zonnestelsel bevindt en dat de planeten daar omheen draaien. Het geocentrische wereldbeeld daarentegen ging uit van het idee dat alles letterlijk en figuurlijk om de aarde draait. De opkomst van de moderne wetenschap leidde ertoe dat de plaats van de mens in de kosmos onderwerp van discussie werd, en daarmee was het bestaan van God voor velen niet langer meer een ontegenzeggelijke waarheid.

De Franse filosoof René Descartes (1596-1650) en zijn landgenoot Pierre Gassendi (1592-1655). kunnen weer meer worden gezien als verdedigers van Gods bestaan. Ze haalden de oude atoomtheorie van Democritus (ca. 460 v. Chr.-380/370 v. Chr.) uit haar atheïstische context door de stelling te poneren dat God bij het begin van de schepping de atomen had geschapen in oneindig veel vormen en groottes, en dat hun bewegingen niet door het toeval maar door God werden geleid. Echter, ze keken verschillend aan tegen de vermogens van de rede en dat resulteerde erin dat Descartes het ontologisch argument verdedigde (een a priori argument), terwijl Gassendi een empirisch bewijs bepleitte op basis van het ontwerpargument.

Sir Isaac Newton (1642-1727) plaatste met zijn gravitatietheorie uit 1687 (uit zijn Philosophiae Naturalis Principia Mathematica) het ontwerpargument in een wiskundige context. De hoofdconclusie van dit werk is dat de bewegingen van de planeten om de zon, van de maan om de aarde, van de manen om Jupiter, alsmede eb en vloed, val en worp en andere verschijnselen beheerst worden door één enkele kracht, die Newton gravitatie of zwaartekracht noemde. In 1713 verscheen de tweede versie van dit werk. Newton had nu een slotbeschouwing toegevoegd aan het origineel teneinde zijn visie tussen God en de kosmos te verduidelijken. Hij baseerde zijn stelling dat er één ontwerper van de kosmos moest zijn op de enorme eenheid die het heelal vertoont. Het uitgebalanceerde zonnestelsel met zijn wiskundige natuurbeginselen waren in zijn visie dus de beginselen van God.

Charles Darwin (1809-1882) kwam aan de hand van zijn evolutietheorie met een alternatief voor wat we in de natuur als ontwerp waarnemen. In zijn On the Origin of Species by the Means of Natural Selection, or the Preservation of Favoured races in the Struggle for Life van 1859 wordt het idee van ontwerp vervangen door het idee van orde in de natuur. Hierin ontwikkelde hij een wet van de natuurlijke selectie van willekeurige variaties, wat een concept was van aanpassing aan de omgeving. Blind toeval stond hierbij centraal, de sterkere soorten wisten op die manier te overleven terwijl de zwaksten uitstierven.

De evolutietheorie liet zien dat God niet meer noodzakelijk was voor het ontstaan van de kosmos. Echter, het was opzich mogelijk dat men bleef uitgaan van darwinistische evolutie, en dat men daarbij veronderstelde dat God dit proces in gang had gezet. Nu in kaart was gebracht hoe ingenieus evolutie in elkaar zat, bleek Darwin’s theorie voor velen het inzicht te bieden dat zoiets wonderbaarlijks de almacht van God liet zien. Veel structuren in zijn werk werden beschreven in termen van doel- en planmatigheid, waardoor theologische interpretaties goed mogelijk werden. Het theologisch-darwinisme was geboren.

Door een aantal kosmologische ontdekkingen gedurende de eerste helft van de 20e eeuw kwamen wetenschappers met de baanbrekende oerknaltheorie. Deze theorie liet zien dat het heelal zo’n 13,7 miljard jaar geleden is ontstaan uit een zogeheten singulariteit. Dit is het punt in de ruimtetijd waar het volume gelijk is aan nul en waar de massa maximaal is. Dit resulteert in een oneindige dichtheid. Ruimte en tijd houden daar op te bestaan en de natuurwetten zijn er niet meer geldig. De belangrijkste argumenten voor de oerknal zijn:

1. Door de zogeheten roodverschuiving weet men dat het heelal uitdijt. Roodverschuiving is de werking van het dopplereffect in het lichtspectrum. Wanneer een lichtbron zich met grote snelheid verwijdert van een waarnemer, wordt de golflengte van het licht langer en de frequentie lager evenredig aan de afstand. Op deze wijze weten we dat sterrenstelsels zich sneller van ons verwijderen wanneer de afstand tot ons groter wordt. 2. Alleen de oerknal kan kosmische achtergrondstraling verklaren. Dit is de warmtestraling die is uitgezonden tijdens de oerknal. Deze theorie toont dat het heelal in het prille begin een extreem hoge temperatuur heeft gekend en geleidelijk weer is afgekoeld door de uitdijing. Waarnemingen met verschillende satellieten hebben de temperatuurverschillen in kaart gebracht. 3. De oerknal verklaart de verhouding tussen elementen als waterstof en helium.

Door de oerknaltheorie weet men dat de aarde een eindig begin heeft gekend. Voor die tijd werd gedacht dat het heelal er altijd was geweest en altijd zou voortduren. Door de steeds meer geavanceerde apparatuur heeft men de leeftijd van de kosmos enkele malen bij moeten stellen, de huidige inzichten schatten dat deze een leeftijd heeft van 14,7 miljard jaar. De oerknaltheorie levert reusachtige vragen op, zoals:

1. Wat was er voor de oerknal? Waar kon de singulariteit bestaan waar de oerknal uit voortkwam? Dit is een probleem wanneer de dimensie ruimtetijd niet bestaat. 2. In feite wordt er altijd uitgegaan van één oerknal, maar we weten helemaal niet of er geen meerdere oerknallen hebben plaatsgevonden. Deze zouden er in theorie kunnen zijn geweest, die dan ook een eigen ruimte zouden zijn gaan scheppen. Zolang de verschillende ruimten niet met elkaar in aanraking zijn geweest bestaat er geen bewijs voor het tegendeel. Zo zou men op het idee van een multiversum kunnen komen. 3. Waar dijt het heelal in uit? Wat maakt dat ruimte zichzelf kan scheppen?

Deze vragen resulteren in argumenten vóór en tegen het bestaan van God. Door middel van het scheppingsverhaal kunnen deze vragen worden omzeild. Gods almachtigheid zou kunnen worden geconcludeerd uit dit grote wonder, het feit dat alles met het meest ruwe materiaal is begonnen en heeft geresulteerd in een enorme kosmos, waar ook ergens leven voorkomt. Tegenstanders beschouwen dit laatste echter als een gegeven dat juist wijst op het idee dat God helemaal niet almachtig was aangezien hij met een chaos moest beginnen. Bovendien komen ze weer uit bij een kritiekpunt op het kosmologisch argument, namelijk dat wanneer God verantwoordelijk is voor de oerknal de vraag zich voordoet wat er vóór God heeft bestaan. Wanneer men beweert dat God altijd heeft bestaan kan men net zo goed veronderstellen dat het heelal ook altijd heeft bestaan.

[bewerk] De moderne Godsargumenten, een analyse

[bewerk] Het teleologisch godsargument

Het teleologisch godsargument, ook wel het argument van de doelbewuste schepping en het horlogemakersargument genoemd, is één van de meest gebruikte argumenten voor het bestaan van God. Volgens dit argument ontkomen we, wanneer we de wereld om ons heen bekijken, niet aan de constatering dat alles is aangepast aan de functie die het vervult. Een doel veronderstelt een plan, dat het bestaan van een schepper aan moet tonen. William Paley (1743-1805) was een van de belangrijkste aanhangers van dit argument sinds de Middeleeuwen (eerder waren het varianten van het ontwerpargument).

Hij betoogde dat wanneer we naar een horloge kijken we kunnen constateren dat deze is vervaardigd door een horlogemaker, en dat we op dezelfde wijze kunnen vaststellen dat de enorme complexiteit van de levende en dode natuur het werk moet zijn van God. Dit argument leidt de oorzaak af uit het gevolg, en gaat uit van een overeenkomst tussen twee zaken, wat een argument bij analogie wordt genoemd. Deze argumenten stoelen op het beginsel dat wanneer twee zaken in bepaalde opzichten overeenkomen, deze naar alle waarschijnlijkheid ook in andere opzichten overeen zullen komen.

De belangrijkste aanvallers van dit argument waren de Britse filosoof David Hume (1711-1776) en de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804). Beide betoogden allereerst dat de basis van het argument, de analogie, zwak is. Aanhangers vinden dat er een gelijkenis van doorslaggevend belang bestaat tussen objecten uit de natuur en objecten waarvan we weten dat ze zijn ontworpen. Maar het ligt bijvoorbeeld niet voor de hand dat een menselijk oog in enig belangrijk opzicht werkelijk op een horloge lijkt. Wanneer de overeenkomst van twee zaken die met elkaar worden vergeleken zwak is, dan zijn de conclusies die uit de vergelijking worden getrokken eveneens zwak. Kant heeft nog aangevoerd dat we de natuur dwingen zich naar onze doelen te richten, door de voortbrengselen van de natuur te vergelijken met door de mens voortgebrachte dingen.

Daarnaast gingen Hume en Kant in op de beperkingen die aan de conclusie vastzitten. Ten eerste biedt het argument geen steun voor de opvatting dat er slechts één God bestaat. Meerdere goden zouden immers hun krachten hebben kunnen bundelen, de meeste grote menselijke constructies zijn ook door grote aantallen personen gemaakt. Dit betekent dat [logica|logische]] doortrekking van de analogie ons eerder moet doen geloven dat een groep samenwerkende goden de kosmos heeft geschapen. Ten tweede ondersteunt het argument niet noodzakelijk de opvatting dat God almachtig is. Men kan namelijk betogen dat het heelal ontwerpfoutjes bevat, die niet direct wijzen op een almachtige schepper die de wereld zo goed mogelijk wilde scheppen. Men kan nu bijvoorbeeld ook bepleiten dat God kort na de schepping overleed, zodat de kosmos op eigen kracht verder moest. Kant betoogde nog dat het argument alleen betrekking heeft op de doelmatigheid en harmonie van de structuren in natuur, niet op de materie als zodanig. Op deze wijze kan Plato’s Demiurg nog worden verdedigd, wat niet geldt voor de ‘wereldschepper’ aan wiens idee alles onderworpen is. Ten slotte blijft de vraag over of God alwetend en absoluut goed is. Voor velen is de bevestiging hiervan strijdig met de hoeveelheid kwaad die we in de wereld kunnen aanschouwen. (Zie het probleem van het kwaad verderop in dit artikel).

Het feit dat alles in de natuur zo goed is aangepast aan de functie die het vervult, kan ook uit iets anders worden verklaard, namelijk het darwinistisch evolutieproces. Later ontdekten wetenschappers dat evolutie werkt dankzij de doorgifte van genen met erfelijke eigenschappen (wat het neo-darwinisme heeft doen ontstaan). Zoals hiervoor al te lezen is, weerlegt Darwin’s theorie het bestaan van God niet, maar ontkracht het wel het teleologisch Godsargument, omdat het dezelfde gevolgen verklaart zonder God als hun oorzaak te vermelden.

[bewerk] Het antropisch beginsel

Het antropisch beginsel is een vrij recent argument, dat in feite een variant is op het teleologisch godsargument. Het gaat bij dit argument om de opvatting dat de kans dat de wereld geschikt zou zijn voor menselijk leven zo klein was, dat we kunnen aannemen dat er een goddelijke bouwmeester aan het werk is geweest. Volgens de aanhangers van dit argument moet God de natuurkundige omstandigheden in ons heelal hebben beheerst en ze zo hebben afgestemd dat juist deze levensvorm tot ontwikkeling kon komen. Deze opvatting wordt ook ondersteund door wetenschappelijk onderzoek, dat vaak wordt aangeduid met Intelligent design.

Hierna volgen enkele van de vele voorbeelden van de zeer fijne natuurkundige afstemming in het heelal:

1. Organische moleculen zijn combinaties van meer dan 40 verschillende scheikundige elementen. Om die elementen tot moleculen samen te stellen moeten de sterkte van de elektromagnetische kracht en de verhouding tussen het aantal elektronen en protonen binnen nauwe grenzen liggen.

2. Organische moleculen dienen aanwezig te zijn in voldoende aantallen en soorten. Dit vereist eerdere vorming van verschillende atomen. Om dit te bereiken dienen de sterke en zwakke kernkrachten, de zwaartekracht en de energie van de grondtoestand van de atoomkernen alle met elkaar in nauwkeurig evenwicht te zijn. Als de energie van de grondtoestand van de elementen koolstof en zuurstof met meer dan 4% van de juiste waarde afwijkt, dan zal het heelal niet voldoende koolstof en zuurstof bevatten.

3. Tenzij de aantallen elektronen en protonen in het heelal aan elkaar gelijk zijn met een precisie van 1 op 10 tot de 37e, zal de elektromagnetische kracht zoveel sterker zijn dan de zwaartekracht dat melkwegstelsels, sterren en planeten nooit kunnen ontstaan.

4. Om melkwegstelsels te vormen, mag het heelal niet te snel uitdijen. Zou dit wel gebeuren, dan zouden de sterren aan stukken zijn gescheurd voordat ze gevormd kunnen worden. Dijt het te langzaam uit, dan zal het heelal naar verloop van tijd weer inkrimpen. Indien de dichtheid van het heelal toen het één miljardste seconde oud was slechts 10-23 zou afwijken van de vereiste waarde, dan zou de inkrimping van het heelal al tien miljard jaar geleden begonnen zijn.

5. De hoeveelheid energie die een planeet in ons zonnestelsel van de zon ontvangt, en daarmee de temperatuur, hangt in hoge mate af van hun onderlinge afstand. Een te grote afstand brengt zeer grote hoeveelheden water in vaste vorm met zich mee. Indien de afstand te klein is, dan zal het meeste water verdampen.

6. Omdat Jupiter de grootste planeet is van ons zonnestelsel, qua massa, beschermt deze planeet ons tegen inslagen van meteorieten en planetoïden. Staat Jupiter te ver weg, dan zouden wij regelmatig blootstaan aan inslagen van hemellichamen. Staat Jupiter te dichtbij, dan veroorzaakt zijn zwaartekracht fluctuaties in de aardbaan om de zon die zorgen voor te grote verschillen in temperatuur.

Een belangrijk bezwaar tegen het antropisch beginsel is het loterij-argument. Dit argument zegt dat iets dat statistisch onwaarschijnlijk is, toch kan gebeuren. Het winnen van de loterij toont niet meer aan dan dat de betreffende persoon heeft geboft. Er kunnen door de winnaar allerlei oorzaken worden bedacht waardoor diegene heeft gewonnen. Dezelfde fout lijken aanhangers van het antropisch beginsel te maken, wanneer er zich iets onwaarschijnlijks voordoet is het niet zo dat er een plausibeler verklaring voor moet bestaan dan dat het op een natuurlijke wijze is gebeurd.

De veelwereldenhypothese is een andere poging om het antropisch beginsel onderuit te halen. Deze hypothese gaat uit van een oneindig aantal universums, een zogeheten multiversum. Op die manier moet het wel zo zijn dat de onze planeet naar voren komt als plek waar leven mogelijk is. Het is een noodzakelijkheid vanwege het oneindige aantal universums, de onze moet er wel tussenzitten. Het is echter wel zo dat een oneindig aantal universums alsook de mogelijkheid hiertoe niet zijn bewezen. Daarnaast is het idee dat toeval waarschijnlijker is dan God in strijd met het zuinigheidsbeginsel van Ockham (1288-1347), dat ook wel Ockham’s scheermes wordt genoemd. Dit principe gaat uit van de gedachte dat een eenvoudige verklaring (met een minimum aan veronderstellingen) de voorkeur verdient boven een verklaring die tal van zaken veronderstelt.

[bewerk] Het kosmologisch godsargument

Het kosmologisch godsargument, ook wel het argument van de eerste oorzaak genoemd, vonden we in feite eerder al terug bij Thomas van Aquino. Dit argument stoelt op het empirische feit dat het heelal bestaat, niet op bepaalde feitelijkheden over de aard van het heelal, zoals bij de twee eerdere argumenten. Dit argument gaat uit van het idee dat alles is veroorzaakt door iets dat eraan vooraf is gegaan, niets kan zonder oorzaak ontstaan. We kunnen dus spreken van een enorme reeks van oorzaken en gevolgen. Trekken we deze reeks terug, dan moeten we op een oorspronkelijke oorzaak stuiten, de allereerste oorzaak. Volgens dit argument is deze eerste oorzaak God.

De eerste kritiek op het kosmologisch argument is dat we stuiten op het principe van de tegenspraak. De conclusie stelt dat er één oorzaak bestaat zonder oorzaak, terwijl dit in de redenering wordt ontkend. De vraag is waarom het einde van de reeks oorzaken en gevolgen bij God moet liggen, alsook de vraag waardoor God werd veroorzaakt.

Een ander kritiekpunt is een symmetrieargument. Hierbij gaat het om de vraag of het noodzakelijk is dat er een eerste oorzaak is geweest waaruit alles is voortgekomen. Wanneer we hier vanuit gaan, ligt het ook voor de hand te veronderstellen dat er een definitief gevolg zal zijn, dat zelf niks meer zal veroorzaken. Toch is het aannemelijk dat de toekomst tot in het oneindige zal doorgaan, zoals er ook geen grootste getal bestaat. De vraag is nu, gesteld dat wanneer dit mogelijk is, waarom we niet tot in het oneindige in het verleden zouden kunnen teruggaan.

Net als bij de eerste argumenten het geval was, geldt ook voor het kosmologisch argument dat, ook indien het niet wordt weerlegd, de eerste oorzaak nog niet de door theïsten beschreven God bewijst. Er bestaat wel een bepaalde rechtvaardiging voor het uitgaan van het idee dat de eerste oorzaak een zeer krachtige moet zijn geweest, als we beseffen dat deze heeft geleid tot het heelal zoals we dat nu kennen. Indien deze eerste oorzaak God is, dan zal deze zeer krachtig, zo niet almachtig zijn geweest. Echter, het argument biedt geen enkel bewijs voor het idee dat God alwetend en absoluut goed is. Voorts is het zo dat wanneer men toch blijft uitgaan van een almachtige, alwetende en absoluut goede God, men nog geen oplossing heeft voor al het kwaad in de wereld.

[bewerk] Het ontologisch godsargument

Een argument met een geheel ander karakter vormt het ontologisch godsargument. De andere argumenten zijn empirisch van aard (argumenten a posteriori), ze stoelen op aanwijzingen. Het ontologische argument daarentegen doet een poging aan te tonen dat het bestaan van God noodzakelijkerwijs volgt uit zijn definitie als volmaakt wezen. Deze conclusie gaat vooraf aan de ervaring, en daarmee is het een a priori argument. Dit argument is in z’n beroemdste formulering afkomstig van Sint Anselmus (1033-1109). Hij stelde dat God moet worden gedefinieerd als ‘het wezen waarbij men zich niets kan indenken dat groter is’. Als een van de aspecten van deze volmaaktheid wordt dan zijn bestaan gerekend. God zou immers niet volmaakt zijn indien hij niet zou bestaan.

Een belangrijk punt van kritiek is dat op basis van de redeneerwijze van het argument alle mogelijke dingen een bestaan kunnen krijgen. Bijvoorbeeld volmaakte eilanden, dieren, planten, mensen, gebouwen, enz. Maar daaruit volgt nog niet dat deze volmaakte zaken ook echt ergens bestaan.

Een beroemd tegenargument werd ontwikkeld door Immanuel Kant. Hij betoogde dat wanneer we zeggen dat iets bestaat, we daarmee geen eigenschap noemen van dat betreffende object of persoon. Het ontologisch argument maakt de fout het bestaan van God als een van zijn eigenschappen te beschouwen, net als almacht en alwetendheid. Iets moet echter bestaan alvorens het eigenschappen kan hebben.

Ten slotte geldt ook voor het ontologisch argument dat wanneer het wordt geaccepteerd, er nog steeds aanwijzingen zijn dat minimaal één van de aspecten van de conclusie onjuist is. De aanwezigheid van het kwaad lijkt in te gaan tegen de veronderstelling dat God absoluut goed is.

[bewerk] Overige godsargumenten

[bewerk] Het argument van de wonderen

Vaak geloven theïsten er in dat God wonderen heeft verricht. Denk bijvoorbeeld aan de wederopstanding van Christus. Vaak geloven ze dat Christus dit soort wonderen heeft verricht, maar binnen het christendom en andere religies gaat men ervan uit dat er nog steeds wonderen voorkomen. Een wonder kan worden omschreven als een goddelijk ingrijpen dat een uitzondering vormt op de werking van een natuurwet. Een wonder is nog iets anders dan een buitengewone gebeurtenis, waar op zich nog deugdelijke verklaringen voor kunnen worden gegeven. Wonderen vormen voor sommige gelovigen een argument dat God bestaat.

David Hume heeft, net als bij het teleologisch argument, ook sterke kritiekpunten weten te formuleren op het argument van de wonderen. Zo betoogde hij dat er bij elke berichtgeving van een wonder meer bewijsmateriaal tegen deze gebeurtenis kan worden gebruikt dan voor de gebeurtenis. Dientengevolge is het volgens Hume raadzaam voor een mens om een behoorlijke mate van terughoudendheid te betrachten.

Daarnaast is het goed mogelijk dat psychologische factoren een rol spelen. Een mens zou bijvoorbeeld kunnen hallucineren tijdens het waarnemen van een ‘wonder’. Voorts zijn verrassing en verbazing meestal prettige emoties, waardoor we ernaar kunnen neigen te geloven in zeer onwaarschijnlijke zaken. Dikwijls is het geloof in wonderen gebaseerd op de wil van een mens, men zou het prachtig vinden dat een wonder daadwerkelijk plaatsvindt. Aangezien we redelijkerwijs wel rekening moeten houden met de mogelijkheid dat psychologische factoren een rol kunnen spelen, heeft dit tot gevolg dat er geen sluitend bewijs bestaat voor het plaatsvinden van wonderen, en bijgevolg is het bestaan van God op basis van dit argument ook niet ondubbelzinnig vastgesteld.

Ten slotte is het zo dat alle religies aanspraak maken op het idee dat er zich wonderen hebben voorgedaan, met bij elke religie een soortgelijke mate van bewijs hiervoor. De gevolgtrekking is dat alle verschillende goden binnen die betreffende religies moeten bestaan, indien al die wonderen inderdaad hebben plaatsgevonden. Maar het kan simpelweg niet waar zijn dat al die goden, in hun uiteenlopende hoedanigheden, ook daadwerkelijk allemaal bestaan. Dit betekent dat de religies elkaar neutraliseren als het gaat om het leveren van bewijs voor het bestaan van God op basis van de geschiede wonderen.

[bewerk] Het argument van de gokker

Het bijzondere aan dit argument, het argument van de gokker, is dat het geen poging onderneemt het bestaan van God te bewijzen. Het wil echter aantonen dat het verstandig is te ‘gokken’ op de mogelijkheid dat God bestaat en daar naar te leven. Dit argument is afkomstig van de filosoof, wiskundige en natuurkundige Blaise Pascal (1623-1662), en wordt wel ‘Pascals wedder’ genoemd.

Zijn idee gaat uit van het standpunt dat wordt ingenomen door een agnost. Agnostici zijn mensen die uitgaan van een reële mogelijkheid dat God bestaat, maar dat er onvoldoende bewijsmateriaal voorhanden is om daar zekerheid over te hebben. Pascal vergeleek de positie van een agnost met die van een gokker die een kansspel speelt. Het gaat er nu om welke keuze de grootste kans maakt op winst en wat de kans op verlies minimaliseert.

Pascal analyseerde de vier mogelijke uitkomsten. Stel we wedden dat God bestaat en we winnen (als God echt bestaat dus), dan verkrijgen we het eeuwige leven. Indien we hetzelfde wedden en verliezen, dan valt de schade in feite nog mee, ondanks dat we wel levenslang een illusie hebben gekoesterd en op basis daarvan tijd hebben verknoeid met allerlei religieuze activiteiten. Wedden we erop dat God niet bestaat en we winnen, dan hebben we zonder valse illusies geleefd en was het gerechtvaardigd ons over te geven aan de aardse lusten. Wanneer we echter inzetten op het niet-bestaan van God en we verliezen, dan hebben we misschien niet goed geleefd, lopen we het risico dat we niet het eeuwige leven tegemoet gaan en zouden we in het ergste geval zelfs worden verdoemd. Op basis hiervan concludeerde Pascal dat het rationeel is te wedden op Gods bestaan, aangezien we bij deze keuze minder verliezen in geval dat de inzet verkeerd bleek dan wanneer we kozen voor zijn niet-bestaan.

Tegen dit argument kan worden ingebracht dat geloof niet zomaar een kwestie is van kiezen op basis van een kansrekenmodel. Het argument biedt geen enkel bewijsmateriaal voor het bestaan van God, een mens moet toch eerst worden overtuigd alvorens iets te kunnen geloven. Pascal betoogde echter dat wanneer mensen bewust gaan handelen naar het idee dat God bestaat, zij ook snel daadwerkelijk gaan geloven in God. Dit lijkt echter een onoprechte benadering van God die stoelt op eigenbelang.

[bewerk] Het probleem van het kwaad

Het hoofdargument tegen het bestaan van God met de drie eigenschappen die theïsten altijd aan hem hebben toegekend (almacht, alwetendheid en absolute goedheid) is het probleem van het kwaad of van het lijden. Al het kwaad op de wereld kan worden onderverdeeld in kwaad van mensen gericht op mensen, kwaad van mensen gericht op dieren en het natuurlijke kwaad. De Griekse filosoof Epicurus (341 v. Chr. - 270 v. Chr.) kwam al met het fundamentele dilemma voor de dag. Hij stelde het volgende: een alwetende God zou weten dat het kwaad bestaat. Een almachtige God zou het kwaad kunnen voorkomen. Een absoluut goede God zou niet willen dat er kwaad bestond. De realiteit is echter dat er toch kwaad bestaat. Het probleem van het kwaad houdt dus in hoe het kan dat er kwaad is op het moment dat dit feit wordt afgezet tegen de traditionele eigenschappen die theïsten aan God toekennen.

Theïsten hebben in de loop van de geschiedenis voor dit probleem een aantal oplossingen te berde gebracht. Dit zijn de zogeheten theodiceeën, argumenten die een rechtvaardiging moeten opleveren voor het feit dat er kwaad is in de wereld.

Het belangrijkste theodicee is het beginsel van de vrije wil. Volgens dit beginsel heeft God de mensen een vrije wil gegeven, het vermogen zelf te bepalen wat we als mensen willen doen. Indien dit niet zo was en alle menselijke handelingen waren voorbestemd (het determinisme) dan maakten we dus niet onze eigen keuzes. Aanhangers van het beginsel van de vrije wil betogen nu dat het voor het zelf kunnen bepalen van onze keuzes nodig is dat het kwaad bestaat. Indien het goede geen tegenhanger heeft, is er volgens hen niet echt sprake van een vrije wil. Nu geven zij de voorkeur aan een wereld waarin de mens een vrije wil heeft die soms leidt tot kwaad boven een wereld waarin al het menselijk handelen gedetermineerd is en geen kwaad bestaat.

Vaak is door filosofen betoogd dat het beginsel van de vrije wil uitgaat van twee veronderstellingen. De eerste is dat de voorkeur moet worden gegeven aan een wereld waarin de mens een vrije wil heeft waarin kwaad voorkomt boven een wereld waarin alles is voorgeprogrammeerd maar geen kwaad heerst. De vraag is of dat wel zo voor de hand ligt, aangezien het kwaad zulke gruwelijke vormen kan aannemen en een vreselijk lijden met zich mee kan brengen. Het ziet er toch naar uit dat veel mensen, wanneer ze de keuze hebben, zouden kiezen voor geprogrammeerde mensen die geen enkel kwaad zullen veroorzaken. Bovendien zouden mensen zodanig geprogrammeerd kunnen worden dat ze in de waan verkeren over een vrije wil te beschikken terwijl dat in werkelijkheid niet het geval is. Op basis hiervan bestaat er een tweede aanname, namelijk dat de mens over een absolute vrije wil beschikt en dus niet alleen denkt dat het een vrije wil heeft. Veel filosofen denken dat de mens wel over een vrije wil beschikt, er zijn echter psychologen die ervan uit gaan dat het toekomstig gedrag van mensen in behoorlijke mate wordt bepaald door hun verleden.

Andere kritiekpunten op het beginsel van de vrije wil zijn de logische mogelijkheid dat mensen een vrije wil kunnen hebben maar steeds kiezen voor het goede, het idee dat God zou kunnen ingrijpen en het feit dat het beginsel alleen het kwaad dat door mensen wordt veroorzaakt kan verklaren.

Een betere poging om het natuurlijk kwaad te rechtvaardigen lijkt het idee dat de enorme regelmaat van de werking der natuurwetten zijn ongelukkige bijwerkingen kent. Indien die regelmaat er niet zou zijn, zouden we in een complete chaos verkeren. Echter, dit verklaart niet waarom een almachtige God geen natuurwetten kon scheppen die nooit tot kwaad zouden leiden. Daarnaast blijft onduidelijk waarom God niet vaker middels wonderen in de wereld heeft ingegrepen.

[bewerk] De huidige betekenis van godsargumenten

Wat mensen vaak hebben aangevoerd en nu nog wel doen, tegen het idee dat het gebruik van godsargumenten zin heeft, is de gedachte dat een theïst ze niet nodig heeft omdat deze al op een andere wijze gelovig is geworden, en dat een atheïst ze evenmin nodig heeft aangezien deze op basis hiervan niet kan worden overtuigd van Gods bestaan. In de filosofische betekenis, wanneer de argumenten alleen worden beoordeeld in het kader van de menselijke rede, kan worden geconcludeerd dat we ermee tot het inzicht kunnen komen dat de voorargumenten geen sluitend bewijs kunnen leveren voor het bestaan van God, en dat de tegenargumenten geen sluitend bewijs kunnen leveren voor de hypothese dat God niet bestaat. Bijgevolg weten we dat er een gerechtvaardigd domein voor het geloof overblijft. Mede hierdoor is de positie van de agnostici vaak als aantrekkelijk bestempeld.

Deze mensen nemen in feite de middenpositie in, ze gaan ervan uit dat ze geen voldoende bewijsmateriaal bezitten om het bestaan van God aan te kunnen tonen, of dat een mens überhaupt niet voldoende bewijsmateriaal kan verkrijgen om dit te kunnen bewijzen. Zodoende kunnen ze hun oordeel opschorten en alle mogelijkheden openlaten. Wanneer we logica loslaten op het agnosticisme blijkt dat dit niet helemaal waar is. Wanneer een agnost zegt dat we niet kunnen weten dat God bestaat, betekent dit dat deze een uitspraak doet over de competentie van het menselijk kenvermogen. Het kan echter alleen zo zijn dat we deze kennis hebben indien we informatie hebben over het onkenbare gebied, maar dit is in tegenspraak met het uitgangspunt van de agnost.

In de theologische en psychologische betekenis kunnen godsargumenten echter zinvoller zijn. Een misverstand is het idee dat een godsargument een niet-theïst nooit zou kunnen overtuigen. Van de verschillende geloofsmotieven staat het op de derde plaats, na de persoonlijke ervaring met God en de doorgifte van generatie op generatie. Iemand zou bijvoorbeeld theïst kunnen worden nadat hij door het bestuderen van een godsargument werd gestimuleerd zich verder te gaan verdiepen in het christelijk geloof. Vaak wordt een godsargument afgewezen vanwege het feit dat het onvoldoende is om er gelovig door te worden, maar dit betekent hetzelfde als de redenering dat je christen zou moeten worden na een bezoek aan de kerk of iemand die zich gelijk bekeert na het lezen van de bijbel. De andere opvatting, dat een theïst de argumenten ook niet behoeft, is evenmin juist. Een gelovige met geloofsproblemen kan er steun aan hebben, aangezien deze dikwijls voortkomen uit twijfels veroorzaakt door het verstand.

Een opvallendheid betreft de opvatting dat geloven vaak wordt gekenmerkt door een afwezigheid van bewijs. Maar het geloof in iets zal niet staan of vallen met het bewijs dat het ook echt zo is. Zo zijn er veel dingen te noemen waarin we geloven, en waarbij de aanwezigheid van bewijs daarvoor niks zal afdoen aan het geloof dat we in die dingen hebben. Wanneer het om geloof in God gaat verandert dit voor veel mensen ineens.

Een ander feit dat laat zien dat godsargumenten niet zinloos zijn is dat het uitgangspunt van een godsargument meer bewijskracht heeft dan het uitgangspunt van een wetenschappelijke verklaring. Allebei zijn ze afhankelijk van ervaringskennis, het verschil is echter dat een godsargument een meer direct, eenvoudiger vertrekpunt kent dan een wetenschappelijke hypothese. De natuurwetenschap werkt vaak met modellen en theorieën die niet in de algemene ervaring gegeven zijn, terwijl de meeste godsargumenten starten vanuit de meest directe ervaring, zoals dat dingen veroorzaakt worden en er een eerste oorzaak moet zijn, dat de natuur ontwerp vertoont, of dat objectieve morele waarden bestaan. De natuurwetenschap moet vaak tussenstappen afleggen voordat ze bij de algemene ervaring uitkomt.

Daarom is het opvallend dat veel mensen zonder problemen de uitgangspunten van de natuurwetenschap accepteren, en op grond daarvan ook haar conclusies, terwijl men daar bij een godsargument toch erg sceptisch over is.

 
Static Wikipedia 2008 (no images)

aa - ab - af - ak - als - am - an - ang - ar - arc - as - ast - av - ay - az - ba - bar - bat_smg - bcl - be - be_x_old - bg - bh - bi - bm - bn - bo - bpy - br - bs - bug - bxr - ca - cbk_zam - cdo - ce - ceb - ch - cho - chr - chy - co - cr - crh - cs - csb - cu - cv - cy - da - de - diq - dsb - dv - dz - ee - el - eml - en - eo - es - et - eu - ext - fa - ff - fi - fiu_vro - fj - fo - fr - frp - fur - fy - ga - gan - gd - gl - glk - gn - got - gu - gv - ha - hak - haw - he - hi - hif - ho - hr - hsb - ht - hu - hy - hz - ia - id - ie - ig - ii - ik - ilo - io - is - it - iu - ja - jbo - jv - ka - kaa - kab - kg - ki - kj - kk - kl - km - kn - ko - kr - ks - ksh - ku - kv - kw - ky - la - lad - lb - lbe - lg - li - lij - lmo - ln - lo - lt - lv - map_bms - mdf - mg - mh - mi - mk - ml - mn - mo - mr - mt - mus - my - myv - mzn - na - nah - nap - nds - nds_nl - ne - new - ng - nl - nn - no - nov - nrm - nv - ny - oc - om - or - os - pa - pag - pam - pap - pdc - pi - pih - pl - pms - ps - pt - qu - quality - rm - rmy - rn - ro - roa_rup - roa_tara - ru - rw - sa - sah - sc - scn - sco - sd - se - sg - sh - si - simple - sk - sl - sm - sn - so - sr - srn - ss - st - stq - su - sv - sw - szl - ta - te - tet - tg - th - ti - tk - tl - tlh - tn - to - tpi - tr - ts - tt - tum - tw - ty - udm - ug - uk - ur - uz - ve - vec - vi - vls - vo - wa - war - wo - wuu - xal - xh - yi - yo - za - zea - zh - zh_classical - zh_min_nan - zh_yue - zu -

Static Wikipedia 2007 (no images)

aa - ab - af - ak - als - am - an - ang - ar - arc - as - ast - av - ay - az - ba - bar - bat_smg - bcl - be - be_x_old - bg - bh - bi - bm - bn - bo - bpy - br - bs - bug - bxr - ca - cbk_zam - cdo - ce - ceb - ch - cho - chr - chy - co - cr - crh - cs - csb - cu - cv - cy - da - de - diq - dsb - dv - dz - ee - el - eml - en - eo - es - et - eu - ext - fa - ff - fi - fiu_vro - fj - fo - fr - frp - fur - fy - ga - gan - gd - gl - glk - gn - got - gu - gv - ha - hak - haw - he - hi - hif - ho - hr - hsb - ht - hu - hy - hz - ia - id - ie - ig - ii - ik - ilo - io - is - it - iu - ja - jbo - jv - ka - kaa - kab - kg - ki - kj - kk - kl - km - kn - ko - kr - ks - ksh - ku - kv - kw - ky - la - lad - lb - lbe - lg - li - lij - lmo - ln - lo - lt - lv - map_bms - mdf - mg - mh - mi - mk - ml - mn - mo - mr - mt - mus - my - myv - mzn - na - nah - nap - nds - nds_nl - ne - new - ng - nl - nn - no - nov - nrm - nv - ny - oc - om - or - os - pa - pag - pam - pap - pdc - pi - pih - pl - pms - ps - pt - qu - quality - rm - rmy - rn - ro - roa_rup - roa_tara - ru - rw - sa - sah - sc - scn - sco - sd - se - sg - sh - si - simple - sk - sl - sm - sn - so - sr - srn - ss - st - stq - su - sv - sw - szl - ta - te - tet - tg - th - ti - tk - tl - tlh - tn - to - tpi - tr - ts - tt - tum - tw - ty - udm - ug - uk - ur - uz - ve - vec - vi - vls - vo - wa - war - wo - wuu - xal - xh - yi - yo - za - zea - zh - zh_classical - zh_min_nan - zh_yue - zu -

Static Wikipedia 2006 (no images)

aa - ab - af - ak - als - am - an - ang - ar - arc - as - ast - av - ay - az - ba - bar - bat_smg - bcl - be - be_x_old - bg - bh - bi - bm - bn - bo - bpy - br - bs - bug - bxr - ca - cbk_zam - cdo - ce - ceb - ch - cho - chr - chy - co - cr - crh - cs - csb - cu - cv - cy - da - de - diq - dsb - dv - dz - ee - el - eml - eo - es - et - eu - ext - fa - ff - fi - fiu_vro - fj - fo - fr - frp - fur - fy - ga - gan - gd - gl - glk - gn - got - gu - gv - ha - hak - haw - he - hi - hif - ho - hr - hsb - ht - hu - hy - hz - ia - id - ie - ig - ii - ik - ilo - io - is - it - iu - ja - jbo - jv - ka - kaa - kab - kg - ki - kj - kk - kl - km - kn - ko - kr - ks - ksh - ku - kv - kw - ky - la - lad - lb - lbe - lg - li - lij - lmo - ln - lo - lt - lv - map_bms - mdf - mg - mh - mi - mk - ml - mn - mo - mr - mt - mus - my - myv - mzn - na - nah - nap - nds - nds_nl - ne - new - ng - nl - nn - no - nov - nrm - nv - ny - oc - om - or - os - pa - pag - pam - pap - pdc - pi - pih - pl - pms - ps - pt - qu - quality - rm - rmy - rn - ro - roa_rup - roa_tara - ru - rw - sa - sah - sc - scn - sco - sd - se - sg - sh - si - simple - sk - sl - sm - sn - so - sr - srn - ss - st - stq - su - sv - sw - szl - ta - te - tet - tg - th - ti - tk - tl - tlh - tn - to - tpi - tr - ts - tt - tum - tw - ty - udm - ug - uk - ur - uz - ve - vec - vi - vls - vo - wa - war - wo - wuu - xal - xh - yi - yo - za - zea - zh - zh_classical - zh_min_nan - zh_yue - zu -

Sub-domains

CDRoms - Magnatune - Librivox - Liber Liber - Encyclopaedia Britannica - Project Gutenberg - Wikipedia 2008 - Wikipedia 2007 - Wikipedia 2006 -

Other Domains

https://www.classicistranieri.it - https://www.ebooksgratis.com - https://www.gutenbergaustralia.com - https://www.englishwikipedia.com - https://www.wikipediazim.com - https://www.wikisourcezim.com - https://www.projectgutenberg.net - https://www.projectgutenberg.es - https://www.radioascolto.com - https://www.debitoformtivo.it - https://www.wikipediaforschools.org - https://www.projectgutenbergzim.com