Orangisme (Nederland)
Orangisme of oranjegezindheid is het in politiek opzicht ondersteunen van het Huis van Oranje. Na 1813 hing de mate van oranjegezindheid in Nederland samen met de populariteit van de regerend vorst en zijn/haar familieleden.
[bewerk] Willem I (1814/'15-1840)
Orangisme in het in 1813 van de Fransen bevrijde Nederland verschilde aanzienlijk van het orangisme tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden:
- de staatkundige positie van de Oranje-dynastie was aanzienlijk verbeterd en vastgelegd in een grondwet.
- de tegenstelling regent-stadhouder was verdwenen.
- de Staten-Generaal was niet langer zowel een wetgevende als een uitvoerende macht.
- de Oranje-dynastie werd aangezien als redder des vaderlands.
Voor de Zuidelijke Nederlanden met wie Nederland toentertijd het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden vormde, golden deze argumenten natuurlijk niet aangezien zij nooit eerder onder het gezag vielen van een Oranje. Zie over de houding ten opzichte van de Oranjes in de Zuidelijke Nederlanden: Orangisme (na 1830).
1. In de Grondwet van 25 augustus 1813 was vastgelegd dat Nederland voortaan een koninkrijk was met een erfelijk koningsschap. Vòòr 1747 was er nog geen sprake van erfstadhouderschap, daarna was het een afspraak, gemaakt met de Staten-Generaal van de Nederlanden. Vanaf 1813 was de positie wettig vastgelegd.
Ook de bevoegdheden waren uitgebreid: voortaan waren de Staten-Generaal en de ministers ondergeschikt aan de koning.
2. De functie van stadhouder, benoemd door regenten, was verdwenen. Het patriottisme had komaf gemaakt met zowel het regent- als het stadhouderschap maar was bedrogen uit de Franse tijd gekomen: de Bataafse Republiek was geen lang leven beschoren geweest en Napoleon Bonaparte had een buitengewoon centralistisch en aristocratisch beleid gevoerd. Alle hoop werd gevestigd op een autoritair doch verlicht vorst. Paradoxaal genoeg haalde het driemanschap Gijsbert Karel van Hogendorp, Frans Adam van der Duyn van Maasdam en Leopold van Limburg Stirum in opdracht van een patriottische Vergadering van Notabelen in Amsterdam koning Willem I binnen. De tegenstelling prinsgezind-patriottisch leek verdwenen.
Koning Willem I voerde zoals verwacht een verlicht beleid waarin met name de provincies Holland en Vlaanderen economisch goed gedijden. Anderzijds stond Willem I een protestantse Staatskerk voor. Het verzet van de gegoede burgerij bleef daarom in Noord-Nederland uit - zeker nadat als gevolg van de afscheiding van België in 1830 en '31 de rangen gesloten werden.
3. De koning verenigde vanaf 1813 de functies in zich die voorheen aan de Staten-Generaal hadden toebehoord: die van wetgevende en uitvoerende macht. Zelfs de rechterlijke macht stond onder toezicht van de koning. Binnen het kader van de restauratiegolf die tijdens en na het Congres van Wenen over Europa trok was deze machtsconcentratie onder een monarch eerder regel dan uitzondering. Zolang als dat de economie floreerde kon Willem I deze machtspositie behouden.
4. Alhoewel Nederland bevrijd werd door Pruisische en Russische troepen en koning Willem I in strikte zin gecollaboreerd had met Napoleon Bonaparte, werd hij door het volk ontvangen als een bevrijdingsheld. Het was de behoefte aan een symbool, een heerser des vaderlands. Er werd een Oranjepartij opgericht om de aanhankelijkheid aan de monarchie om te zetten in politieke steun. Willem I wilde echter een vader des vaderlands zijn en negeerde de Oranjepartij.
Een en ander had als gevolg dat:
- het volkslied niet het Wilhelmus werd, maar wel het patriottischer Wien Neerlands bloed.
- alhoewel de Belgische Opstand beslist door politieke manoeuvreerfouten van Willem I mede-veroorzaakt werd de oranjegezinden Willem I trouw bleven tegen de Fransgezinde Belgen.
Desondanks hield al deze steun niet tegen dat Willem I bij het sluiten van het Afscheidingsverdrag twee veren moest laten. De eerste is duidelijk, de tweede was het invoeren van een strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de koning; bij wanbeheer kon hij eventueel afgezet worden. Deze maatregel geleek volgens Willem I op een hernieuwde Akte van Verlaetinghe, waarop hij eigener beweging aftrad.
[bewerk] Willem II (1840-1849)
Willem II was voor zijn troonsbestijging:
- door rattachistische anti-Bourbon-revolutionairen gevraagd de nieuwe Franse koning en leider van de opstand te willen worden,
- door het Voorlopig Bewind in Brussel gevraagd als koning,
maar werd van beiden door zijn vader weerhouden. Hij erfde alle bevoegdheden van zijn vader.
Dit alles veranderde in 1848 toen koning Willem II op 3 november uit vrees voor een liberale revolutie een door Thorbecke opgestelde grondwetswijziging ondertekende. Vanaf dat moment was de macht van de koning ondergeschikt gemaakt aan die van het parlement en waren ministers niet langer verantwoording verschuldigd aan de koning. De gegoede burgerij kreeg via census-kiesrecht invloed op de macht. Ondanks dat Willem II deze toezegging onder druk van revolutie deed, werd hij er paradoxaal genoeg populairder door.