Geschiedenis van de landbouwkunde
Wetenschapsgeschiedenis |
Achtergrond |
---|
Theorie/sociologie |
Geschiedschrijving |
Pseudowetenschap |
Per tijdvak |
Vroege culturen |
De Klassiek Oudheid |
De Middeleeuwen |
De Renaissance |
Wetenschappelijke revolutie |
Per onderwerp |
Exacte wetenschappen |
Aardrijkskunde |
Astronomie |
Biologie |
Natuurkunde |
Scheikunde |
Wiskunde |
Sociale wetenschappen |
Economie |
Geschiedenis |
Politicologie |
Psychologie |
Sociologie |
Taalkunde |
Technologie |
Computer |
Landbouwkunde |
Materiaalkunde |
Geneeskunde |
Scheepvaart |
Navigatie pagina's |
Tijdlijnen |
Portaal |
Categoriën |
In de 18e eeuw gaf de Duitser Albrecht Thaer de eerste aanzet tot de agronomie.
Agronomie en de gerelateerde disciplines van landbouwkunde verschillen tegenwoordig in hoge mate van wat ze voor de vijftiger jaren waren. De intensivering van de landbouw sinds de jaren '60, ook in ontwikkelingslanden (de zogenaamde Groene Revolutie) zorgde voor vooruitgang in termen van het selecteren van en het verbeteren van gewassen en dieren voor hoge productiviteit. Ook werd er extra input ontwikkeld zoals kunstmatige meststoffen en fytosanitaire producten.
Nochtans hebben de milieuschade toe te schrijven aan intensieve landbouw, de industriële ontwikkeling en de bevolkingstoename vele vragen opgeroepen onder agronomen. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling en de totstandkoming van nieuwe onderzoeksgebieden (b.v., geïntegreerd ongediertebeheer, technologieën van de afvalbehandeling, landschapsarchitectuur, genomica).
De nieuwe technologieën, zoals biotechnologie en computerwetenschap (voor gegevens - verwerking en opslag), en de technologische voorsprong hebben het mogelijk gemaakt nieuwe onderzoekgebieden, waaronder genetische techniek, te ontwikkelen. Dit heeft de precisie van de landbouw verbeterd.
Een veel voorkomende indeling is die in Plantproduktie, Dierproduktie, Landbouweconomie, Landbouwtechniek en biologische landbouw.
[bewerk] Geschiedenis van de landbouw
De geschiedenis van de landbouw begint bij de neolithische revolutie.
Vroeger leefden vrijwel alle mensen als jager-verzamelaar: het waren nomaden die in een gebied rondtrokken op zoek naar hun dagelijkse hoeveelheid eten en drinken. Ze maakten jacht op dieren en zochten wilde planten om te eten.
Het bepalen van de oorsprong van landbouw is lastig doordat het de uitvinding van het alfabet en het schrift voorafgaat. De schattingen van autoriteiten variëren tussen de 7000 en 10.000 jaar geleden. In het Midden-Oosten en in China waren er destijds groepen mensen die zich op een vaste plaats gingen vestigen. Daar begonnen zij kuddes vee te houden en gewassen te telen. Ook werd niet alles meer voor eigen gebruik gehouden, maar werd er ook gehandeld en geruild. Dat waren de eerste boeren. De eerste graanoogsten bestonden waarschijnlijk uit primitieve soorten zoals de voorouders van tarwe, gerst, gierst, sorghum, rijst en teff. De ontdekking van de landbouw markeert de overgang van de Oude Steentijd of Paleolithicum naar de Nieuwe Steentijd of Neolithicum.
Het is waarschijnlijk dat landbouw ten minste driemaal in verschillende gebieden is ontstaan, in de Vruchtbare Sikkel gelegen in het Midden-Oosten, in Midden-Amerika en in Oost-Azië. Een geleidelijke overgang van jagen-verzamelen naar landbouw, waarbij sommige voedselsoorten via jagen of verzamelen en andere voedselsoorten door landbouw werden verkregen, ligt voor de hand. Tegelijkertijd trad selectie op doordat de grootste zaden werden bewaard voor nieuwe uitzaai, het begin van de plantenveredeling.
De allereerste boeren bewerkten de grond met beenderen en geweien van dieren, en met primitieve sikkels met een handvat van hout of been en een blad van vuursteen. Later werd de houweel uitgevonden, een soort zware schoffel. Dit gereedschap wordt tegenwoordig nog steeds gebruikt.
Toen er nog geen machines waren, werd de energie voor werkzaamheden als het malen van tarwe en het oppompen van water geleverd door de wind, water en trekdieren zoals ezels, paarden, kamelen en ossen. Rond het begin van de jaartelling werden de windmolen en het waterrad uitgevonden, die beide gebruikt werden voor het opwekken van energie. In veel landen worden deze energieopwekkers nog steeds gebruikt.
In Europa waren er aanvankelijk vooral hak- en brandtechnieken. Bosgebied werd landbouwgrond door verbranding. Dit zorgde voor een tijdelijk bemestingseffect. De boeren hadden een semi-nomadische levenswijze omdat ze na een aantal jaar verder moesten trekken omdat de grond uitgeput was.
Vanaf de Middeleeuwen werden er nieuwe technieken ingevoerd, namelijk door Karel de Grote het drieslagstelsel en later het vierslagstelsel. Verder beginnen boeren te zoeken naar een tweede bron van inkomsten, hierdoor ontstaat de plattelandsnijverheid.
In de 19e eeuw werden de handgereedschappen en de door paarden getrokken werktuigen vervangen door machines die aangedreven werden door stoom. Die stoommachines hebben nu plaats gemaakt voor krachtige, geavanceerde machines met een dieselmotor, zoals een tractor of een maaidorser.
[bewerk] Vooraanstaande landbouwkundigen
- Luther Burbank
- Louis Pasteur
- Gregor Mendel
- René Dumont
- George Washington Carver
- Sergei Winogradsky