Drieslagstelsel
Karel de Grote voerde het drieslagstelsel in, waarbij wintergranen (tarwe of rogge), zomergranen (gerst of haver) en braak elkaar opvolgden. In later eeuwen werd de vruchtwisseling steeds ingewikkelder doordat er meer gewassen kwamen en men het land ging bemesten.
Het is een inefficiënte benutting van de bodem, maar er was op dat moment geen alternatief om de vruchtbaarheid van de bodem te verhogen. Samen met het ontstaan van het drieslagstelsel ontstonden ook nieuwe methodes om de grond te bewerken. De zaaizaadfactor bedraagt ongeveer 1/4. Hierdoor is er een overwicht aan graanteelt. Er is weinig productie van andere gewassen. Kleine boerderijen produceren weinig meer dan voor eigen gebruik zodat de commercialiseringgraad van de landbouw zeer laag ligt.
Vanaf de 18e eeuw werd het drieslagstelsel vervangen door het vierslagstelsel, waardoor het knelpunt van het drieslagstelsel, namelijk de braakliggende gronden, werd uitgeschakeld. Rapen, klaver, wortelgewassen en grassen gingen de graanteelt afwisselen en de braak vervangen.