Burrhus Skinner
Burrhus Frederic Skinner (Susquehanna, 20 maart 1904 – Cambridge, 18 augustus 1990) was een invloedrijk Amerikaans psycholoog. Hij is bekend geworden door de theorie van het radicaal behaviorisme, een stroming in de psychologie, en de daaruit voortkomende experimentele en toegepaste gedragsanalyse.
Inhoud |
[bewerk] Korte biografie
Skinner werd in 1904 geboren in het provincieplaatsje Susquehanna in het noordoosten van Pennsylvania, als oudste van twee zonen van de advocaat William Skinner en zijn vrouw Grace Burrhus. Na de middelbare school ging hij naar het Hamilton College in New York, waar hij in 1926 een graad (B.A.) in de Engelse literatuur haalde. Met het voornemen beroepsschrijver te worden bracht hij vervolgens een jaar door in Greenwich Village in New York, waar hij echter niet meer dan wat krantenartikelen wist te produceren. Gedesillusioneerd door zijn gebrek aan literair talent besloot Skinner in 1928 psychologie te gaan studeren aan de Universiteit van Harvard in Cambridge, Massachusetts, waar hij in 1931 promoveerde. Hij verwierf aansluitend de prestigieuze Harvard Fellowship die hem in staat stelde om nog vijf jaar als onderzoeker bij Harvard te werken. Dit onderzoek resulteerde in 1938 in zijn eerste wetenschappelijke boek, 'The Behavior of Organisms'. Van 1936 to 1948 was Skinner achtereenvolgens verbonden aan de Universiteit van Minnesota in Minneapolis en de aan de Universiteit van Indiana in Bloomington. In 1948 verwierf hij een vaste aanstelling als professor bij de Universiteit van Harvard, een functie die hij de rest van zijn carrière vervulde.
[bewerk] Algemeen
Skinner werd aanvankelijk beïnvloed door de Amerikaanse psycholoog John Watson, de grondlegger van het methodologisch behaviorisme (niet te verwarren met het latere radicaal behaviorisme waarvan Skinner zelf de grondlegger was). Het methodologisch behaviorisme was sterk beïnvloed door de wetenschapstheorie van het logisch positivisme dat stelt dat enkel begrippen en uitspraken die door empirische waarneming kunnen worden vastgesteld zinvol zijn. Om gedrag te verklaren is het volgens het methodologisch behaviorisme niet zinvol een beroep te doen op inwendige psychische processen die niet door onafhankelijke waarneming kunnen worden bevestigd. Watson probeerde menselijk gedrag te verklaren met behulp van een reflexmatig leerproces, klassieke conditionering genaamd, ontdekt door de Russische fysioloog Ivan Pavlov.
In zijn invloedrijke artikel 'The Operational Analysis of Psychological Terms' (1945) nam Skinner afstand van de wetenschapstheorie van het methodologisch behaviorisme. Het is volgens Skinner legitiem in wetenschappelijke verklaringen van gedrag een beroep te doen op inwendige psychische processen, zelfs wanneer die door niet meer dan één persoon kunnen worden waargenomen (zoals dat bijvoorbeeld bij een psychisch proces als denken het geval is), mits deze waarnemingen onder de juiste omstandigheden worden uitgevoerd. Volgens Skinner dienen inwendige psychische processen beschouwd te worden als functioneel gedrag dat aan dezelfde wetmatigheden gehoorzaamt als gedrag 'buiten de huid'. Hoewel het een rol speelt in een verklaringsketen is 'inwendig gedrag' (denken, herinneren, voelen) volgens Skinner echter nooit de uiteindelijke oorzaak van ander inwendig of uitwendig gedrag. Gedrag kan immers nooit de uiteindelijke oorzaak zijn van gedrag. Alle gedrag is volgens Skinner uiteindelijk het product van de interactie tussen de ervaring of leergeschiedenis van een organisme en de omstandigheden of situatie waarin het zich bevindt.
Omdat de uiteindelijke oorzaken van gedrag altijd buiten het gedrag zelf liggen, in de context (leergeschiedenis en omgeving) van het organisme, wordt het behaviorisme dat Skinner ontwikkelde ook wel het contextueel behaviorisme genoemd. De basiseenheid van verklaring in de psychologie is volgens Skinner altijd 'gedrag in context'. Los van context is gedrag betekenisloos. In deze visie wordt de functie van gedrag bepaald door de context, en niet zozeer door de vorm van het gedrag: gedragingen die er hetzelfde uitzien kunnen, afhankelijk van de context, een verschillende functie vervullen, terwijl gedragingen die er verschillend uitzien, afhankelijk van de context, dezelfde functie kunnen hebben. Om gedrag goed te kunnen voorspellen en te beïnvloeden is het volgens Skinner belangrijk de functie van het gedrag te begrijpen met behulp van een zogenaamde functieanalyse. Hierbij wordt bij een bepaald gedrag gekeken naar de situatie die aan het gedrag voorafging (ook wel de antecedent genoemd), het gedrag zelf en de consequenties van het gedrag. De situatie die aan het gedrag voorafging en de consequenties vormen samen de context van het gedrag, waaruit met behulp van algemene leerprincipes de functies van het gedrag afgeleid kunnen worden. Men kan gedrag alleen beïnvloeden door relevante variabelen in de context die het gedrag in stand houden, zoals de antecedent of de consequenties van het gedrag, te veranderen.
De belangrijkste bijdrage van Skinner aan de psychologie wordt gevormd door zijn onderzoek naar de operante conditionering met behulp van een door hemzelf ontworpen instrument dat hij de operante kamer noemde, maar dat algemeen bekend is geworden onder de naam de Skinner-box. Bij operante conditionering legt een organisme een verband tussen een stimulus en een respons als gevolg van de consequenties die de respons heeft (A én B als gevolg van C). Het organisme legt een verband tussen een bepaalde situatie en een bepaald gedrag als gevolg van de gunstige of ongunstige consequenties die dat gedrag in die situatie heeft. Gedrag dat wordt aangeleerd en vervolgens in stand wordt gehouden door de consequenties van dat gedrag, werd door Skinner operant gedrag genoemd. Zijn de gevolgen van het gedrag gunstig, dan neemt de kans toe dat datzelfde gedrag opnieuw wordt vertoond wanneer de omstandigheden zich herhalen. Zijn de gevolgen schadelijk, dan wordt de band tussen gegeven omstandigheden en het gedrag verzwakt.
Het proces van de operante conditionering is selectionistisch in plaats van mechanisch: het gedrag en het verband tussen situatie en gedrag worden door de consequenties van het gedrag geselecteerd of bekrachtigd zoals Skinner zelf zou zeggen. In dit selectionisme komt de invloed die het Amerikaans pragmatisme (met name het werk van de Amerikaanse filosofen William James en Charles Peirce) en de evolutietheorie van Charles Darwin op het werk van Skinner hebben gehad tot uiting. Door zijn selectionistische uitgangspunten droeg Skinner ertoe bij dat het wetenschappelijk voorbeeld van de psychologie verschoof van de natuurkunde naar de biologie. Volgens Skinner bestaat er een parallel tussen de fylogenetische selectie van soorten en de ontogenetische selectie van het gedrag van een organisme: zoals selectie door de omgeving in de loop van miljoenen jaren soorten vormt (fylogenetische selectie) ligt selectie door de omgeving ten grondslag aan het gedragsrepertoire dat een organisme gedurende zijn leven vormt (ontogenetische selectie).
Skinner werd regelmatig reductionisme verweten omdat hij zijn onderzoeken verrichtte met dieren, zoals ratten en duiven. Toch was Skinner geen reductionist: hij vond niet dat mensen hetzelfde zijn als ratten en duiven. Ook was hij niet in het bijzonder in ratten- of duivengedrag geïnteresseerd. Skinner ging echter wel uit van de continuïteitshypothese: de hypothese dat er een continuïteit bestaat in het gedrag van gewervelde organismen. Vanuit deze continuïteitshypothese was zijn keuze voor dieren bij het doen van onderzoek vooral pragmatisch: het is makkelijker gedragsprincipes te ontdekken en te onderzoeken bij relatief eenvoudige organismen als ratten en duiven waarbij hij ook nog een zekere controle had over de leergeschiedenis, dan bij een uiterst ingewikkeld organisme als de mens. In dit opzicht ging Skinner uit van een 'bottom-up-benadering'. De brede en succesvolle toepassing van de leerprincipes die Skinner bij onderzoek met dieren heeft ontdekt, onder andere in de gedragstherapie en het onderwijs, wijst erop dat hij wat betreft de continuïteitshypothese uiteindelijk gelijk heeft gekregen.
In zijn onderzoek stuitte Skinner uiteindelijk echter op een belangrijk punt waarin mensen en dieren wél fundamenteel van elkaar verschillen, namelijk in het gebruik van taal. In 1957 probeerde Skinner met zijn boek 'Verbal Behavior' deze zogenaamde taalbarrière te overwinnen door in dit boek een functionele en op operante leerprincipes gebaseerde visie op taal te ontvouwen. In 1959 schreef de linguïst Noam Chomsky een afwijzende, klassiek geworden recensie van dit boek. Skinner heeft zich nooit verwaardigd een schriftelijke repliek op deze recensie te geven met het argument dat Chomsky zijn theorie nauwelijks begrepen had. De controverse tussen Skinner en Chomsky kan in belangrijke mate gezien worden als een controverse tussen twee wetenschapsopvattingen, namelijk die van het functionalisme en het structuralisme. Een structuralistische theorie over taal, zoals die van Chomsky, houdt zich vooral bezig met de vorm van taal (bijvoorbeeld met de vraag wat zinnen grammaticaal correcte zinnen maakt) terwijl een functionele theorie over taal, zoals die van Skinner, zich vooral bezighoudt met het beantwoorden van vragen als waarvoor en onder welke omstandigheden taal gebruikt wordt.
[bewerk] Bibliografie
- 1938 - The Behavior of Organisms: An Experimental Analysis.
- 1948 - Walden Two.
- 1953 - Science and Human Behavior.
- 1957 - Verbal Behavior.
- 1957 - Schedules of Reinforcement (coauteur: C.B. Ferster).
- 1959 - Cumulative Record: Definitive Edition.
- 1961 - The Analysis of Behavior: A Program for Self-Instruction (coauteur: J.G. Holland).
- 1968 - The Technology of Teaching.
- 1969 - Contingencies of Reinforcement: A Theoretical Analysis.
- 1971 - Beyond Freedom and Dignity.
- 1974 - About Behaviorism.
- 1976 - Particulars of My Life: Part One of an Autobiography.
- 1978 - Reflections on Behaviorism and Society.
- 1979 - The Shaping of a Behaviorist: Part Two of an Autobiography.
- 1980 - Notebooks.
- 1982 - Skinner for the Classroom.
- 1983 - A Matter of Consequences: Part Three of an Autobiography.
- 1983 - Enjoy Old Age: A Program of Self-Management (coauteur: M.E. Vaughen).
- 1987 - Upon Further Reflection.
- 1989 - Recent Issues in the Analysis of Behavior.