Recente geschiedenis van het Midden-Oosten
[bewerk] Inleiding
Dit artikel bevat de recente geschiedenis van het Midden-Oosten en beslaat de periode van ruwweg 1914 tot aan 1967. In de komende tijd zal dit artikel worden aangevuld met de periode vanaf 1967.
De keuze voor 1914 als startdatum is dat het Midden-Oosten als zodanig geen homogeen gebied is en eigenlijk als zodanig is gaan ontstaan onder invloed van de westerse koloniale machten die het gebied dat we tegenwoordig kennen als het Midden-Oosten onder hun invloedsfeer konden rekenen.
Indien men zich zou beperken tot de individuele geschiedenissen van de afzonderlijke landen in het Midden-Oosten, loopt men het risico de onderlinge verbanden en samenhangen uit het oog te verliezen. Het is de bedoeling van dit artikel deze verbanden juist wel te laten zien om zodoende duidelijk te maken hoezeer de vorming van het Midden-Oosten het resultaat was van de vorming van elk afzonderlijk land en vice versa.
Zie ook hier voor een beknopt overzicht van de gehele geschiedenis van het Midden-Oosten
[bewerk] De Eerste Wereldoorlog
De westerse landen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hadden in 1914 diverse Arabische landen onder hun controle. Zo bestuurde Frankrijk de protectoraten Tunesië en Marokko en werd Algerije als een kolonie bestuurd. Het Verenigd Koninkrijk oefende de macht uit in Egypte (al sinds 1882), Oman, de Golfstaten en Aden. De grootste macht vormden echter de Turken met hun Ottomaanse Rijk. Zij hadden de macht over een groot deel van het Midden-Oosten: toenmalig Mesopotamië (ruwweg het huidige Irak), Syrië, Palestina en de westerse strook van het huidige Saoedi-Arabië. Het overige deel van Saoedi-Arabië werd bestuurd door twee families: de Saoedi’s uit Riyad en de Rasjids uit Hail.
Sinds het midden van de 19e eeuw staken nationalistische, panislamistisch gevoelens de kop op in het Ottomaanse Rijk en Egypte. Hun kritiek op het Ottomaanse Rijk betrof dat het als zwak werd ervaren. Men vond het geen waardige drager van het kalifaat, de wereldlijke opvolging van de profeet Mohammed. Daarnaast werd het Ottomaanse gezag verweten niet sterk genoeg op te treden tegen de westerse mogendheden die steeds meer gebied veroverden op de Turken
Deze pan-Arabische gevoelens werden versterkt door de organisatie van de Jong-Turken die in 1908 de macht greep in Constantinopel. De Jong-Turken vertegenwoordigden een sterk Turks nationalisme, dat een weerstand opriep in de Arabische wereld die onder hun invloed stond. Men richtte her en der in de Arabische wereld geheime genootschappen op die zich gingen inzetten voor teruggave van het kalifaat aan de Arabische wereld en voor het verkrijgen van autonomie.
Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak in 1914 zou men verwachten dat de geheime genootschappen de kant van de Geallieerden zouden kiezen en gezamenlijk tegen de Ottomaanse overheersing zou vechten. Dit gebeurde echter niet of nauwelijks. Men prefereerde het gezag van het Ottomaanse kalifaat boven het gezag van de Britten en Fransen.
Andersom hadden de Britten en Fransen weinig op met de Arabieren. Men sprak weliswaar over onafhankelijkheid, maar daarmee werd dan zelfstandigheid bedoeld in de vorm van een protectoraat of kolonie geleid door een westerse macht.
Toch zag men de Arabieren zeker niet als één volk. De westerse mogendheden zagen eerder een lappendeken van volken, stammen en nomaden, al dan niet voorzien van mysterieuze Bijbelse namen. Het idee van het Midden-Oosten zoals we dat tegenwoordig hebben (als een min of meer homogeen gebied) was indertijd vrijwel onbekend. Men zag eenvoudigweg niet in dat de Arabieren in staat zouden zijn zichzelf te regeren, laat staan om op regionaal niveau met elkaar samen te werken.
De Britse agenda met betrekking tot het Midden-Oosten betrof het veiligstellen van de verbinding tussen de Middellandse Zee en de Perzische Golf om zodoende een spoorlijn aan te leggen naar Brits-Indië. Tevens wilde men de Russen op afstand van Brits-Indië houden door te voorkomen dat de Russen havens in de Middellandse Zee in handen zouden krijgen
De uitbraak van de Eerste Wereldoorlog verstoorde deze plannen: na de nederlaag van het Ottomaanse Rijk zou Rusland Constantinopel en Anatolië (het huidige Aziatische Turkije) krijgen. Als reactie zocht het VK nu naar een zuidelijkere verbinding met Brits-Indië. Tevens wilde men de Fransen als een buffer tussen hen en de Russen hebben. Daartoe werd een brede strook land aan Frankrijk toebedeeld. Deze strook liep van het huidige Libanon, via Syrië naar Mosul in het huidige noorden van Irak. Dat Engeland bereid was om Mosul op te geven, waarvan men vermoedde dat dit veel aardolie kon bezitten, toont aan dat strategische belangen zwaarder wogen dan zuiver financiële overwegingen. Frankrijk, dat sinds 1860 militair in het huidige Libanon aanwezig was, kon zich prima vinden in deze initiatieven. Daarnaast bestonden ruime handelscontacten tussen Frankrijk en Syrië. Het lag dan ook voor de hand om Frankrijk aan te wijzen als nieuwe macht in Syrië en Noord-Irak zodra het Ottomaanse rijk verslagen zou zijn.
Deze verdeling van invloedsfeer aangaande het Midden-Oosten werd in februari 1916 vastgelegd in de Sykes-Picot-overeenkomst. Echter, door nieuwe ontwikkelingen werd het verdrag door beide landen al vrij snel als irrelevant beschouwd. Een belangrijke ontwikkeling was de Russische revolutie van 1917 waardoor Rusland zich terugtrok uit de oorlog en derhalve ook geen aanspraak meer kon maken op Constantinopel en Anatolië, iets wat het nieuwe regime sowieso al niet wilde aangezien men zich sterk verzette tegen het imperialisme van de westerse mogendheden. Daarnaast wilde Engeland een aaneensluitend gebied in bezit nemen, lopend van Zuid-Afrika, via Oost-Afrika, het Midden-Oosten, Brits-Indië en uiteindelijk tot aan Australië en Nieuw-Zeeland aan toe.
Voor het Midden-Oosten betekende dit dat Engeland direct na de oorlog zoveel mogelijk gebied ging bezetten, waaronder Noord-Irak en Syrië dat eigenlijk aan de Fransen was toebedeeld. Uiteindelijk gaf de Britse minister van Oorlog, Winston Churchill, Syrië op maar hield vast aan Noord-Irak om zodoende de route naar Brits-Indië veilig te stellen.
[bewerk] Groot-Syrië
Tijdens de Eerste Wereldoorlog stelden de Arabieren zich in het algemeen passief op en bekeken het oorlogsgeweld tussen de Geallieerden en de Turken zo neutraal mogelijk. Een uitzondering vormde de Sjarif van Mekka, Hoessein ibn Ali, die de leider was van de Arabische Opstand. Zijn opstand werd door de Britten gesteund middels toezeggingen van onafhankelijkheid en grondgebied. Toch koos Hoessein niet onomwonden partij voor de Britten. Zijn acties werden eerder ingegeven door de ontdekking dat de Turken hem wilden afzetten als leider van het gebied rondom Mekka. Hoesseins leger, met de beroemde officier T.E. Lawrence (Lawrence of Arabia) was niet erg sterk. Zo werd Medina herveroverd door de Turken en werd alleen Akaba door Hoessein veroverd op de Turken. Desondanks speelde hij handig in op de wens van de Britten voor Arabische ondersteuning tegen de Turken en hielp hij de Britse generaal George Allenby bij diens opmars vanuit Egypte.
Na afloop van de oorlog claimde Hoessein koning te zijn van het gehele Midden-Oosten, een eis die de Britten onmogelijk konden inwilligen. Ze lieten hem de heerschappij over de westkust van het Arabisch Schiereiland. De zoon van Hoessein, Faisal, werd hoger ingeschat door de Britten en ze stelden hem dan ook aan als vorst over Syrië (zonder Libanon) en Palestina. Wel was Faisal verantwoording schuldig aan de Britten en de Fransen. Eind 1918 werd Faisal door de Britten in Syrië als leider over Syrië en Palestina geïnstalleerd. Bijkomend voordeel voor de Britten was dat Faisal voorstander was van de vestiging van joden in Palestina. Men hoopte zodoende via Faisal de Arabieren mee te krijgen voor de totstandkoming van een joods nationaal tehuis dat de joden was beloofd in de Balfour-verklaring.
Echter, Faisal ondervond tegenstand van zowel de elite in Damascus die niets van hem wilde weten als van de Fransen die er niets voor voelden hun toezicht slechts indirect via Faisal te kunnen uitoefenen. De Syrische elite wilde hem alleen accepteren als hij zich zou uitspreken tegen de Franse invloed, terwijl de Fransen hem alleen wilden accepteren als hij het nationalisme zou kunnen beteugelen. Faisal kwam van beide partijen onder vuur te liggen, maar sprak zich in 1920 uit voor de nationalisten en tegen de Fransen. Als reactie trokken Franse militairen op 26 juli Damascus binnen en verjaagden Faisal. Feitelijk kan dit moment worden beschouwd als het begin van het moderne Syrië omdat nu voor het eerst de gedachte van een Groot-Syrië daadwerkelijk was gerealiseerd: de Franse invloedsfeer betrof een ononderbroken gebied bestaande uit Palestina, Libanon en Syrië.
[bewerk] Stichting van het moderne Libanon
Frankrijk had echter andere plannen met Libanon: men wilde het tot een zelfstandig mandaatgebied maken los van de Syrische invloed. De rooms-Katholieke christenen in het tegenwoordige Libanon, Maronieten geheten, zochten aansluiting bij de Fransen ter bescherming tegen de overige groeperingen: de soennieten, sjiieten en Druzen. Als sinds de Kruistochten stond Frankrijk in contact met de Maronieten en men wilde graag helpen hen te 'beschermen' tegen de moslimgroeperingen in het gebied. Daartoe riep men op 1 augustus 1920 de Libanese staat uit. Deze staat bevatte naast het leefgebied van de Maronieten, tevens voornamelijk islamitische gebieden zoals de havensteden Tripoli, Beiroet, Sidon en Tyrus alsmede de Bekaa-vallei. De grenzen waren zo gekozen dat de christenen net de meerderheid van 51 procent hadden in dit gebied. In de ogen van vele moslims stond het toewijzen van land aan de christenen feitelijk gelijk aan het afnemen van land van de moslims en kwam de regio nu onder westerse invloed in plaats van onder Arabische invloed.
[bewerk] Stichting van het moderne Jordanië
Nadat Faisal was verjaagd uit Damascus, rukte begin 1921 zijn broer Abdullah op naar Damascus om de nederlaag van Faisal te wreken. Militair gezien had hij waarschijnlijk geen enkele kans om de Fransen te verslaan, maar het bracht hem wel aan de onderhandelingstafel. Abdallah was bereid om af te zien van de aanval op het Franse leger bij Damascus in ruil voor Palestina en Irak. Daar konden de Britten niet mee instemmen maar na enige onderhandelingen tussen Abdallah enerzijds en Churchill en Lawrence anderzijds kwam als compromis uit de bus dat Abdallah werd aangesteld als leider van het nieuw op te richten emiraat Trans-Jordanië. Aangezien dit gebied indertijd al deel uitmaakte van Faisals grondgebied toen hij nog de scepter zwaaide, leek het een logische oplossing voor het dreigende conflict met Frankrijk. Daarnaast was het gebied van Trans-Jordanië een broeinest van antisemitisch en antiwesters verzet, dus het aanstellen van een Arabier werd beschouwd als een goede stap om de orde te herstellen en de opstandige gevoelens de kop in te drukken.
[bewerk] Stichting van het moderne Irak
Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden Brits-Indische strijdkrachten bezit genomen van Bagdad in 1917. Ondanks pogingen van de Britten om een eenheid te smeden van het gebied tussen de rivieren de Tigris en de Eufraat, kwam het tot de Iraakse opstand in 1920 waarbij zeker 10.000 Arabieren en 450 Britten de dood vonden. De Britten schrokken niet terug voor de massale inzet van gifgas om de opstand te onderdrukken. In juli 1921 werd de orde weer hersteld. Engeland maakte zich zorgen over hun gezag over Irak en het stelde Faisal aan als koning van het nieuwe Koninkrijk Irak onder Brits mandaat. De Britten wilden hem compenseren voor zijn verjaging uit Damascus en dachten met het aanstellen van een Arabische leider (weliswaar een Hasjemiet) een goedkope oplossing hadden om de orde te bewaren. Hij betrok zijn nieuwe functie in augustus 1921.
Een van de eerste initiatieven die Faisal ontplooide was een heronderhandeling van zijn positie: in plaats van een mandaat zou er een verdrag tussen Irak en Engeland moeten komen waarbij Irak meer zelfstandigheid zou krijgen. De onderhandelingen verliepen niet voorspoedig en Engeland dacht erover zich terug te trekken uit Irak, voorwaar een geheel andere opvatting dan die de Britten hadden gedurende de Eerste Wereldoorlog. Toch bleven de Britten in Irak, voornamelijk vanwege het vermoeden dat de aarde rijk kon zijn aan aardolie. Dit klopte want in 1927 werd in Kirkuk in Noord-Irak voor het eerst aardolie gevonden.
In 1932 beëindigden de Britten hun mandaat in Irak. Direct na het verkrijgen van de onafhankelijkheid richtte het Irakese leger een bloedbad aan onder de christelijke bevolking van Irak. Twee jaar later brak een grootschalige opstand van de sjiieten uit in het zuiden van Irak. Deze opstand werd door het leger bloedig neergeslagen. Tevens voerde het leger in dat jaar 1934 een staatsgreep uit waarbij de monarchie overigens ongedeerd bleef.
[bewerk] Stichting van het moderne Saoedi-Arabië
Bij de totstandkoming van het moderne Saoedi-Arabië speelden westerse machten slechts een bescheiden rol. Het was voornamelijk het werk van één man: Abdoel Aziz al Saoed. In 1902 trok hij met zijn militie naar Riyad en veroverde deze stad. Daarna volgde meer overwinningen en kreeg hij steeds meer gebied in bezit. Na de overwinning op Djedda in 1926 onderwierp Ali ibn Hoessein, de broer van Faisal en Abdallah zich aan hem.
In 1932 smeedde al-Saoed zijn veroverde gebieden samen tot het koninkrijk van Saoedi-Arabië, wat vernoemd is naar zijn familienaam. al-Saoed werd in zijn landhonger slechts gestopt door de emir van Jemen, die dankzij het heuvelachtige terrein weerstand kon bieden aan zijn leger en diverse kleine gebieden aan de zuid- en oostkust van het Arabisch Schiereiland, te weten Aden. De tegenwoordige Verenigde Arabische Emiraten, Oman, Qatar, Bahrein en Koeweit stonden onder Britse bescherming.
De grenzen van Saoedi-Arabië met buurlanden Irak en Koeweit werden in 1922 vastgesteld door Sir Percy Cox, de Britse gouverneur van Bagdad. Tijdens onderhandelingen met al-Saoed, gebruikte Cox een simpel potlood om daarbij met enkele halen de grenzen vast te stellen. Ook werden toen de grenzen van de overige emiraten en golfstaten vastgelegd. Vandaar dat deze grenzen zo kaarsrecht en onnatuurlijk zijn. Ondanks bezwaren van Arabische nationalisten dat Cox deze emiraten en golfstaten in het leven zou hebben geroepen om daarmee met name Irak buiten te sluiten van hun olierijkdommen, moet de werkelijke reden meer worden gezocht in het beschermen van de Britse protectoraten tegen het machtige leger van al-Saoed.
[bewerk] Stichting van het moderne Israël
Sinds 1882 waren joodse immigranten naar Palestina gekomen, voornamelijk uit Rusland en Oost-Europa. Later, met name toen Theodor Herzl zijn zionistische pamfletten schreef, nam de stroom immigranten sterk toe. Zo waren er in 1914 naar schatting 85.000 joodse immigranten. De Eerste Wereldoorlog bood mogelijkheden aan de joodse immigranten om een gewillig oor te vinden voor hun wens tot het vestigen van een joodse staat. In 1916 en 1917 werden daartoe gesprekken gevoerd met de Britse machthebbers in Palestina. Dit leidde op 2 november 1917 tot de Balfour-verklaring, waarin de Britse overheid de joden een "joods nationaal tehuis" toezegde. Of dit een onafhankelijke staat of een gebied binnen een andere staat zou worden, werd niet expliciet in de declaratie opgenomen.
De Balfour-declaratie had een grote stroom nieuwe joodse immigranten tot gevolg en daarmee namen ook de spanningen tussen de nieuwe immigranten en de oorspronkelijke bewoners toe. Zo braken er in 1919 gevechten uit in Galilea en in 1920 bereikten de onlusten Jeruzalem. In reactie benoemden de Britse machthebbers een burgerregering in plaats van een militaire regering onder leiding van Sir Herbert Samuel. De rellen bleven echter doorgaan. Zo braken in 1921 onlusten uit in Jaffa waarbij zo’n 200 joodse en 120 Arabische doden en gewonden vielen. Toen in 1929 opnieuw grootschalige onrusten uitbraken, waarbij 500 slachtoffers vielen, stelde de Britse regering een onderzoekscommissie in. De conclusie van deze commissie was dat de gevechten met name voortkwamen uit een gevoel van onmacht aan de zijde van de Arabieren over de grote instroom van joodse nieuwkomers. Zo waren er in 1929 ongeveer 156.000 joodse immigranten, bijna een verdubbeling ten opzichte van 1914.
De joodse immigranten bezaten zo’n 14 procent van het bebouwbare land en waren sterk op elkaar gericht. Arabieren werden niet toegelaten op hun scholen en tot hun ziekenhuizen. De toenemende spanning bereikte een voorlopig hoogtepunt met de Arabische opstand die begon in 1936 en in 1939 door bijzonder hardhandig ingrijpen van het Britse leger tot een einde kwam. Opnieuw stelden de Britten een onderzoekscommissie in. De conclusie was gelijk aan die van de vorige commissie, maar daarnaast stelde de commissie een immigratiequotum voor (het aantal joodse immigranten was in 1939 inmiddels opgelopen tot 400.000) en beval dat voorbereidingen dienden te worden getroffen tot het stichten van een Palestijnse staat.
De Palestijnen reageerden verdeeld op het voorstel. Zo was de moefti van Jeruzalem tegen het plan omdat hij niets voelde om concessies te doen en onderhandelingen te voeren over grondgebied dat hij als het onvoorwaardelijk bezit van het Palestijnse volk zag. De joden waren fel tegen het plan. Met name de beperking van het aantal immigranten tot 75.000 voor de komende vijf jaar, was onacceptabel. De joodse gemeenschap keerde zich tegen de Britse machthebbers, hield betogingen en voerde aanslagen uit op de Britse overheidsgebouwen.
Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 kwam aan het joodse verzet een einde aangezien men zich vanuit tactische overwegingen aan de kant van de Engelsen schaarden. De roep om een joodse staat kreeg ondertussen steeds meer steun en werd voor het eerst officieel en publiekelijk door joodse leiders uitgesproken in mei 1942 in New York. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog kwamen honderdduizenden joden vanuit Amerika en Europa naar Palestina, velen daarvan met oorlogservaring en zeer gemotiveerd om te vechten voor een eigen staat. Eind 1946 was de joodse gemeenschap in Palestina aangegroeid tot zo’n 600.000.
Diverse joodse verzetsgroepen, zoals de Irgoen en de Sterngroep, bonden de strijd aan met de Britse autoriteiten in Palestina. Zo bliezen ze in 1946 het hoofdkantoor van de Engelsen op, dat gevestigd was in het King David Hotel in Jeruzalem. Daarnaast voerden beide groepen constant verzetsacties uit, zoals het opblazen van bruggen, aanslagen op kazernes en het vermoorden van Britse militairen.
Engeland was moe van de oorlog en legde onder Amerikaanse druk de wens van de joden om een eigen staat in 1947 voor aan de Verenigde Naties. In november 1947 besloten de VN tot het verdelen van Palestina in een gebied voor de joden en voor de Palestijnen. Als reactie daarop trok het Britse mandaat zich op 14 mei 1948 terug uit Palestina.
Een minuut na het vertrek van de Engelsen, werd de staat Israël uitgeroepen die onmiddellijk werd erkend door de Verenigde Naties.
De volgende dag vielen vijf Arabische landen de nieuwe staat Israël aan: Egypte, Jordanië, Syrië, Libanon en Irak. Met uitzondering van het sterke Jordanië werden de overige vier landen eenvoudig verslagen door het veel sterkere Israëlische leger. Een geluk voor Israël was dat Jordanië, hoewel een geduchte tegenstander, zich onder sterke druk van de Verenigde Naties beperkte tot het verdedigen van het Palestijnse gebied en Israël zelf niet binnenviel. Het resultaat van de Israëlische overwinning was dat Israël als overwinnaar de overhand had bij het bepalen van de vredesvoorwaarden. Zo werden flinke delen bij Israël gevoegd die de Verenigde Naties oorspronkelijk aan de Palestijnen hadden toegewezen. De Gaza-strook kwam onder Egyptische invloed te staan en de Jordanese koning Abdallah nam in 1950 de Westelijke Jordaanoever in en vormde dit samen met Trans-Jordanië tot de staat Jordanië.
Zowel voorafgaand als na afloop van het uitroepen van de staat Israël, voerden de joden een uiterst effectieve terreurcampagne om de Palestijnse bewoners uit hun huizen en van hun land te verdrijven. Het ging er hierbij niet zachtzinnig aan toe: vele Palestijnse huizen werden opgeblazen en hun bewoners vermoord. Ook pikten joodse strijders simpelweg Palestijnse bezittingen in. Naar schatting werden zodoende 800.000 Palestijnen verdreven of vermoord. Opvallend was dat zowel de internationale gemeenschap als de Palestijnen zelf zich uiterst passief opstelden. Het schuldgevoel over de Holocaust zal hebben geleid tot het door de vingers zien van de Israëlische misdaden door de internationale gemeenschap en daarnaast waren de Palestijnen waarschijnlijk verdoofd door de recente nederlaag waarbij maar liefst vijf Arabische landen geen schijn van kans hadden tegen het oppermachtige Israëlische leger. Het zou tot aan 1953 duren voordat de Palestijnen hun nederlaag te boven waren.
[bewerk] Onafhankelijkheid Syrië, Libanon en Jordanië - midden jaren 40
Mede gestimuleerd door de Tweede Wereldoorlog, zag Frankrijk zich genoodzaakt om meer en meer invloed af te staan aan de mandaatregeringen in Syrië en Libanon. Syrië verkreeg volledige zelfstandigheid in april 1946 toen de Franse troepen voorgoed het land verlieten. Libanon riep enkele jaren eerder in 1943 de onafhankelijkheid uit.
Waar men in Syrië blij was eindelijk van de Fransen af te zijn, zij hadden immers hun Groot-Syrië opgedeeld in Libanon en Jordanië, onderhielden de Libanezen ook na hun zelfstandigheid goede betrekkingen met Frankrijk. Met name de christelijke maronieten zagen de Fransen als een extra bescherming tegen de moslims. Een ander verschil was dat Libanon in tegenstelling tot Syrië beduidend meer democratisch van karakter was, in de zin dat moslims en christenen actief deel konden nemen aan het openbare bestuur.
De democratie van Libanon was gebaseerd op het ongeschreven Nationale Pact. Dit Pact bepaalde de verdeling van de belangrijkste posten in het land: de maronieten leverden de president en de opperbevelhebber van het leger, de soennieten de premier en de sjiieten mochten de parlementsvoorzitter leveren. Daarnaast werden alle staatsorganen verdeeld naar religie: 6 christelijke werknemers naast 5 moslims. Alhoewel hiermee de kiem werd gelegd van de latere Libanese burgeroorlog en andere strubbelingen, heeft het Pact redelijk goed gefunctioneerd om de rust in Libanon te bewaren.
Jordanië stond onder invloed van Engeland dat na afloop van de Tweede Wereldoorlog bezig was met de voorbereidingen voor de Arabische Liga. Om goodwill te kweken bij de andere Arabische staten kon men niet anders dan Jordanië de onafhankelijkheid geven. Dat gebeurde dan ook in 1946 middels het Brits-Jordaanse verdrag. Dit verdrag perkte de onafhankelijkheid van Jordanië dermate in, dat Amerika weigerde om Jordanië als zelfstandig land te erkennen. Pas na aanpassing van het verdrag in 1948 werd Jordanië internationaal erkend.
[bewerk] Voorspoed en vrijheid - eind jaren 40
De periode vlak na de Tweede Wereldoorlog werd gekenmerkt door een oplevende economie door de recente exploitatie van aardolie. Zo begonnen Saoedi-Arabië en Koeweit beiden in 1946 olie te exporteren en volgde Qatar drie jaar later. Koeweit profiteerde van de nationalisering die plaatsvond in Iran waardoor de Engelsen uitweken naar Koeweit. Ook Irak’s olieproductie nam sterk toe.
Veel Palestijnen waren van huis en haard verjaagd en zochten hun geluk in de olieproducerende landen. De inkomsten werden veelal opgestuurd naar familie in Jordanië en Libanon zodat de oliewelvaart ook daar terecht kwam. Daarnaast gingen de arabieren uit de olielanden hun vakanties doorbrengen in Caïro, Beiroet en Damascus en zorgden voor een opleving van de huizenmarkt.
Ook politiek gezien ging het de Arabische wereld voor de wind: er was relatief veel vrijheid. De Arabische staten die onder Brits bewind hadden gestaan werden veelal een monarchie terwijl Libanon en Syrië door de Franse overheersing een republiek vormden. Over het algemeen waren de regeringen in de Arabische landen tolerant. Er was volop persvrijheid voor binnenlandse en buitenlandse pers, men kon ongestoord reizen en buitenlandse investeerders werden van harte welkom geheten.
[bewerk] Onrust in Egypte
De vestiging van de staat Israël betekende een grote vernedering. Allereerst voor de Palestijnen, maar daarnaast feitelijk voor alle Arabieren. Deze vernedering werd alleen nog maar vergroot toen 5 sterk geachte Arabische landen het in 1948 niet konden winnen van het kleine en juist gevormde Israël. De burgers van de Arabische landen begonnen vraagtekens te plaatsen bij het beleid van hun overheden, zeker in de landen die sterk aan Engeland waren gelieerd. Engeland werd immers medeverantwoordelijk gehouden voor de stichting van de staat Israël en de regeringen van de voormalige Engelse kolonies was vaak nog sterk pro-Engels gericht.
De eerste uitbarsting van ongenoegen vond plaats in Egypte. Op zich opmerkelijk omdat Egypte van oudsher niet echt pan-Arabisch was ingesteld. Men identificeerde zich meer met de rijke geschiedenis van de Egyptische oudheid dan met de relatief jonge geschiedenis van de Islamitische wereld. Anderzijds had Egypte aan den lijve de vernederingen ondervonden die het gevolg waren van de Britse overheersing. Van 1882 tot 1914 stond Egypte onder het bewind van de Engelsen. Vervolgens werd het een Brits protectoraat toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en in 1922 riep Engeland de onafhankelijkheid uit van Egypte.
Deze onafhankelijkheid werd eenzijdig door de Britten afgekondigd, zonder instemming van Egypte. Reden hiervoor was dat de Britten geen medestanders in de Egyptische politiek had kunnen vinden om de macht aan over te dragen. Dat mag geen verbazing wekken gezien de eisen die Engeland stelde als onderdeel van de Egyptische onafhankelijkheid: een verdrag sluiten dat Engeland volledige zeggenschap gaf bij de landsverdediging, de veiligheid van de verbindingen (Suezkanaal), de bescherming van buitenlandse belangen en het bestuur over Soedan dat tot dan toe gezamenlijk met Egypte werd gevoerd. Het duurde tot aan 1936 voordat de bepalingen dusdanig waren aangepast dat deze aanvaardbaar waren voor Egypte en de zelfstandigheid een feit kon worden. De laatste twee bepalingen bleven overeind waardoor Britse troepen gestationeerd bleven bij het Suez kanaal en Soedan nu volledig onder Brits bestuur kwam te vallen.
Een andere reden voor de voedingsbodem van ontevredenheid bij de Egyptenaren was de zwakte van de Egyptische koning Faroek die onder Britse militaire druk moest toestaan dat de marionet Nahhas Pasja in januari 1942 de feitelijke macht overnam als minister president. In de Egyptische militaire kringen werden deze ontwikkelingen met lede ogen aangezien. Hun enige heldendaad was het verzet dat was gepleegd door majoor Gamal Abdel Nasser tijden de slag om Falluja van oktober 1948 tot aan februari 1949. Zijn uiteindelijke nederlaag werd toegeschreven aan corrupte overheidsfunctionarissen waardoor adequate uitrusting en medische verzorging ontbraken. De daaropvolgende jaren namen de gevoelens van onrust alleen maar toe. In reactie zegde Nahhas Pasja in 1951 het verdrag met Egypte op en stelde Faroek aan als koning over Soedan, met medeweten van de Engelsen die immers Soedan als hun kolonie zagen.
Toch mocht dit niet baten. De Egyptische overheid kneep graag een oogje dicht als de Moslimbroederschap aanslagen uitvoerde op de Engelse soldaten die bij het Suez kanaal waren gelegerd. Dit leidde tot Britse vergeldingsacties. Bij een zo’n actie kwamen 43 Egyptenaren om het leven. Toen dit nieuws Caïro bereikte, resulteerde dit op 26 januari 1951 in Zwarte Zaterdag: vrijwel alle bars, restaurants, bioscopen en hotels die gelieerd waren aan Engeland werden in brand gestoken. Ruim een jaar later achtte Gamel Abdel Nasser Egypte rijp voor een staatsgreep en op 23 juli 1952 stuurde hij koning Faroek in ballingschap.
[bewerk] Het Nasser regime - beginjaren 50
De nieuwe machthebbers onder aanvoering van generaal Naguib hadden twee doelstellingen: hervorming van het grondbezit in Egypte ten gunste van de landarbeiders en het verdrijven van de Engelsen. In oktober 1954 leidden onderhandelingen met Engeland ertoe dat dezen besloten om in juni 1956 Egypte te verlaten.
Dit verdrag was een regelrechte victorie voor de jonge Nasser, die inmiddels de macht had overgenomen van Naguib. De Engelsen werden als oppermachtig gezien en dat juist in het pro-Engelse Egypte, met het strategisch belangrijke Suez-kanaal, Nasser kon zorgen voor het vertrek van Engeland, droeg sterk bij tot zijn reputatie.
Wellicht mede door de positieve reacties in de Arabische wereld, begon Nasser zich in toenemende mate uit te spreken tegen het westerse imperialisme in het Midden-Oosten. Zo opende hij een radiostation, “De Stem van de Arabieren” die anti-imperialistische propaganda begon uit te zenden, met name gericht op Jordanië en Irak die nog steeds volop door Engeland werden gesteund. Nasser’s boodschap ging in tegen de belangen van Amerika en Engeland. Zo had de Navo het Pact van Bagdad gesloten met de Zuidoost-Aziatische Verdragsorganisatie, de ZOAVO, teneinde het gevaar van communistisch Rusland te beperken. Ook had Amerika al een Turks-Pakistaans verdrag gesloten met dezelfde doelstelling. Na het realiseren van het Bagdadpact, wilde Amerika, bij monde van de minister van buitenlandse zaken John Foster Dulles, graag dat Syrië en Jordanië zich bij het pact zouden aansluiten. Vanzelfsprekend was Nasser de mening toegedaan dat de Arabische landen zich vrij en onafhankelijk dienden op te stellen en derhalve geen akkoorden moesten sluiten met buitenlandse mogendheden. De vlam sloeg in de pan toen Israël in juli 1955 de Gazastrook binnenviel.
[bewerk] De Suez crisis
Bij de inval van het Israëlische leger in de Gazastrook vielen 39 Egyptische doden en derhalve moest Nasser wel wat terugdoen. Probleem was echter dat hij vrijwel geen leger had opgebouwd, mede omdat de westerse mogendheden hem geen wapens wilden verkopen gezien zijn anti-imperialistische opstelling. Nasser wendde zich derhalve tot de Sowjetunie voor militaire steun. Dat resulteerde in de aankondiging van Nasser in september 1955 dat hij Russische wapens van Tsjecho-Slowakije zou gaan kopen. In een andere stap, die als anti-imperialistisch werd gezien, erkende Nasser communistisch China.
In reactie hierop besloten Amerika en Engeland om geen lening aan Egypte te verstrekken voor het bouwen van de Hoge Dam van Aswan. Nasser reageerde daarop door het Suezkanaal te nationaliseren. Hij deed deze aankondiging in een door vele Arabieren als briljant beschouwde toespraak op zijn radiostation “Stem van de Arabieren”. Als reden voor de nationalisatie gaf hij op dat de opbrengsten van het Suezkanaal zouden worden gebruikt voor de financiering van de Aswan dam. Ook keerde hij zich fel tegen de imperialisten die wat hem betreft konden stikken van woede.
Frankrijk en Engeland riepen hun scheepsloodsen terug, maar Egypte verving hen door Egyptische loodsen zodat het scheepsverkeer ongehinderd door kon gaan. Het conflict escaleerde doordat Frankrijk samen met Israël besloot om militair in te grijpen. Israël had al langer het plan opgevat om Egypte binnen te vallen om zodoende Palestijnse guerrillastrijders aan te pakken. Frankrijk, en Engeland die zich bij de plannen aansloot, zou dan als vredestichter tussen beide partijen komen en zodoende het Suezkanaal te herbezetten. Bijkomend argument voor Frankrijk was dat ze Nasser verantwoordelijk hielden voor de Algerijnse opstand die in 1954 begonnen was.
Op 29 oktober 1956 viel Israël inderdaad Egypte binnen en geheel volgens plan stuurden Frankrijk en Engeland hun troepen naar het Suezkanaal, zogenaamd om beide partijen te scheiden. Hun plannen vielen echter in duigen toen Egypte snel enkele schepen liet zinken en zodoende het Suezkanaal blokkeerde. Ook blies Syrië twee belangrijke olieleidingen op en in het gehele Midden-Oosten waren er aanslagen op Franse en Engelse eigendommen. Daarnaast schoot Amerika Engeland en Frankrijk niet te hulp, zodat beide landen en Israël zich al na een paar dagen moesten terugtrekken.
[bewerk] Arabisch nationalisme – eind jaren 50
De overwinning van Nasser op Frankrijk, Engeland en Israël werd enthousiast onthaald door Arabieren in andere landen en stimuleerde tot emancipatie van de Arabier. Zo riepen zowel Marokko als Tunesië in 1956 de onafhankelijkheid van Frankrijk uit. Ook de Algerijnen werden door het succes van Nasser gestimuleerd in hun vrijheidsstreven.
In Jordanië kwam koning Hoessein dermate onder druk te staan van het opkomende Arabische nationalisme dat hij de Britse bevelhebber van het Arabisch Legioen, generaal Glubb ontsloeg. Tevens ontbond hij het verdrag tussen Jordanië en Engeland dat zijn grootvader Abdallah in 1948 had gesloten. Zodoende waren halverwege 1957 alle Britse troepen uit Jordanië verdwenen.
Syrië stond ook bloot aan de druk van het opkomende Arabisch nationalisme en zocht aansluiting bij Egypte. Dit leidde in 1957 tot de Verenigde Arabische Republiek. De machtshebbers in Syrië probeerden hiermee hun gezag te vergroten, iets wat sinds de onafhankelijkheid in 1920 slechts matig was gelukt. Het land kende veel staatsgrepen die voortkwamen uit ontevredenheid over het feit dat Syrië veel land was kwijtgeraakt aan Jordanië en Libanon en omdat de opeenvolgende regeringen niet in staat waren het volk achter zich te krijgen. Nasser was weliswaar niet enthousiast over het initiatief van Syrië, maar als voorvechter van het Arabisme kon hij het verzoek tot samenwerking met zijn Arabische broeders niet weigeren.
Ook in Irak ontstonden spanningen die een hoogtepunt bereikten met de staatsgreep van juli 1958. De Irakese generaal Abd al-Karim Kassem nam op bloedige wijze de macht over en moordde de koninklijke familie uit waarbij de lijken van de koning Faisal, de kroonprins en de premier door de straten werden gesleept. Het ‘verlies’ van Irak, dat altijd zeer pro-westers was geweest, kwam hard aan bij het Westen.
Gestimuleerd door de ontwikkelingen in de regio braken ook in Libanon onlusten uit waarbij opstandelingen zich verzetten tegen de christelijke president Camille Chamoun die de grondwet wilde herzien zodat hij zijn ambtstermijn kon verlengen en daarmee zijn pro-Westerse agenda kracht kon bijzetten. Door het ingrijpen van Amerika werd de opstand bedwongen.
Terugkijkend kan worden gesteld dat de jaren 50 in de Arabische wereld de jaren van de hoop waren. Veel Arabische staten werden onafhankelijk, men had een inspirerend voorbeeld in Nasser en projecten zoals de Hoge dam van Aswan gaven de Arabische burger een trots gevoel. Daarnaast bood de aanknoping met de Sovjet-Unie hoop voor de toekomst die onafhankelijk van het Westen zou zijn en gaven sterke leiders als president Bourguiba van Tunesië en koning Mohammed V van Marokko vertrouwen in de toekomst. Beperkingen van hun grondrechten en vrijheden werden voor lief genomen omdat men graag zulk een offer bracht voor het bewind. Ook was de gewone man er rotsvast van overtuigd dat nu de Arabische landen eenmaal onafhankelijk en sterk waren, het slechts een kwestie van tijd zou zijn voordat Israël zou worden verslagen.
[bewerk] Desillusies – beginjaren 60
Een eerste tegenslag voor het Arabische ideaal was het uiteenvallen van de Verenigde Arabische Republiek. Het project was van begin af aan tot mislukken gedoemd. Zo was de Egyptische president Nasser nog nooit in Syrië geweest en had hij slechts éénmaal de Syrische president ontmoet. Desondanks modelleerde Nasser de Syrische economie naar Egyptisch voorbeeld en vergrootte daarmee het staatssocialisme in Syrië, wat tegen de gevestigde belangen van de zakelijke en politieke kringen in Damascus inging.Uiteindelijk besloot Syrië zich in september 1961 los te maken van de Verenigde Arabische Republiek.
Een ander punt van zorg voor het Arabische ideaal was de gepoogde staatsgreep die in 1962 in Jemen uitbrak. De rebellen hadden als doel het koningshuis van Jemen omver te werpen dat werd gesteund door Engeland en Saoedi-Arabië. De rebellen riepen daarop de hulp in van Egypte. Al snel bleek dat het Egyptische leger niet bepaald op zijn taak was voorbereid. Men had weinig kennis van de lokale omstandigheden in Jemen en ook het berglandschap was onbekend voor de Egyptische soldaten. Voeg daaraan toe bloedige aanvallen door het Egyptische leger op Jemenitische moslimbroeders terwijl bij vergissing werden ook enkele dorpen in Saoedi-Arabië platgebombardeerd, en het aanzien van de Arabische éénheid werd danig op de proef gesteld.
Al met al kreeg Nasser steeds meer vijanden in de Arabische wereld. Zo werden Jordanië, de golfstaten en Saoedi-Arabië, Marokko, Syrië en Libië steeds wantrouwiger tegenover Egypte. Ook het nieuwe regime in Irak dat was gevormd na de moord op president Abd al-Karim Kassem, probeerde weliswaar betrekkingen aan te knopen met Egypte, maar dat leidde tot niets. Daarnaast trad Nasser steeds harder op tegen vermeende tegenstanders in Egypte zelf wat leidde tot vele arrestaties van Egyptenaren die zich kritisch opstelden ten aanzien van de Egyptische president.
[bewerk] Oprichting Al Fatah / PLO
Sinds de Suezcrisis waren de Palestijnen actiever geworden. De latere leider, Yasser Arafat richtte in 1959 de organisatie Al Fatah op. De eerste jaren van zijn bestaan, richtte Al Fatah zich op het verdedigen en uitdragen van de Palestijnse belangen middels het uitgaven van het blad Ons Palestina.
De PLO (Palestijnse Bevrijdingsorganisatie) werd opgericht tijdens een Arabische top in 1964. De PLO had tot doel om leiding te gaan geven aan het Palestijnse verzet tegen Israël en werd onder toezicht van Egypte gesteld.
Al Fatah onder leiding van Arafat stelde zich inmiddels ook militanter op. Hij had een kleine militie gevormd die werd gesteund door het regime in Syrië. De eerste aanslag van Al Fatah mislukte doordat het Libanese leger van de plannen op de hoogte was gesteld en de betrokkenen tegenhield die op weg waren naar Israël om daar op Nieuwjaarsdag 1965 een aanslag te plegen.
In de tweeëneenhalf jaar die daarop volgden waren de acties van Al Fatah beperkt in omvang: slechts 12 mensen werden door Arafat’s beweging gedood. Vanzelfsprekend werden de acties door Al Fatah sterk opgeblazen en ook van Israëlische kant werd voor interne doelstellingen het gevaar van Al Fatah flink overdreven. Ook voerde het Israëlische leger regelmatig vergeldingsacties uit, zowel in Palestijns gebied als in Syrië
[bewerk] Zesdaagse Oorlog
Een gevolg van de aanslagen door Arafat was dat sponsor Syrië steeds meer represailles van Israël te verduren kreeg. Men zocht daarom een bondgenootschap met Egypte om zich te verdedigen tegen het ‘zionistische gevaar’ en Nasser kon het verzoek van broederland Syrië niet afslaan, dit ondanks de moeizame betrekkingen tussen Egypte en Syrië. Tijdens een zware vergeldingsactie in april 1967 vernietigde Israël zes Syrische gevechtsvliegtuigen, waarvan één boven Damascus, en leek het erop dat meer aanvallen op Syrië zouden volgen. De druk op Nasser om Syrië te beschermen nam toe, zeker ook omdat hij na afloop van de Suezcrisis geen enkele militaire actie meer had ondernemen. En dat terwijl Egypte het sterkste leger in het Midden-Oosten werd geacht te hebben.
Als tegenzet om het Israël onder druk te zetten vroeg Egypte aan de Verenigde Naties om de Straat van Akaba af te sluiten om zodoende de Israëlische havenstad Eilat in de Rode Zee te blokkeren. De VN ging op 18 mei 1967 akkoord met het verzoek waarop Nasser overging tot het blokkeren van de havenstad Eilat.
Dit kon Israël niet accepteren en men sloeg vernietigend toe. In de ochtend van 5 juni 1967 bombardeerde Israël vrijwel de gehele Egyptische luchtmacht, op 7 juni had Israël de Westelijke Jordaanoever op Jordanië veroverd, op 9 juni had men het Suezkanaal bereikt om tenslotte op 10 juni de Golanhoogte in Syrië te bezetten.
In zes dagen bereikte Israël een grote militaire overwinning op de Arabische wereld en hoopte men hierdoor een afschrikwekkend voorbeeld te stellen voor eventuele toekomstige aanslagen. Nasser voelde zich persoonlijk verantwoordelijk voor de schaamtevolle nederlaag en diende zijn ontslag in op 9 juni 1967. Echter, onder druk van massale straatprotesten besloot hij alsnog aan te blijven.