Zesdaagse Oorlog
De Zesdaagse Oorlog (Hebreeuws: מלחמת ששת הימים) was een oorlog die in 1967 werd uitgevochten tussen Israël en de Arabische buurlanden Egypte, Jordanië en Syrië.
Als gevolg van de oorlog bezette Israël de Gaza-strook, de Sinaï, de Westelijke Jordaanoever en de Golan-hoogte. Door de gevechten en in een paar gevallen ook door het opzettelijk verjagen van burgerbevolking, vluchtten vele Palestijnen en Syriërs uit de door Israël bezette gebieden. De nieuwe situatie die bij deze oorlog ontstond, zou de geopolitiek van dit gebied blijvend veranderen.
Aan de leiding van de Israëlische strijdkrachten stonden minister van defensie Moshe Dayan en legerbevelhebber Yitzhak Rabin. Aan de Arabische zijde domineerde de Egyptische president Abdel Nasser zijn Arabische bondgenoten.
Inhoud |
[bewerk] Achtergrond
De Suez-crisis van 1956 eindigde met de nederlaag van de Egyptische strijdkrachten. Maar zware diplomatieke druk van zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie dwong Israël ertoe zich terug te trekken van de Sinaï en het gebied terug te geven aan Egypte in ruil voor de Egyptische toezegging guerrilla-aanvallen op Israëlisch grondgebied te staken. Hierdoor ontstond er voor enige tijd rust aan de grens met Egypte.
Tot op dat moment had niet één Arabische staat het bestaansrecht van Israël erkend, en velen verwachtten niet dat Israël nog erg lang zou blijven bestaan. Na de oorlog van 1956 ontstond opnieuw een labiel evenwicht, in stand gehouden door de concurrentie tussen Egypte, Syrië en Jordanië, meer dan door een oplossing van de regionale problemen. Egypte en Syrië, gesteund door de Sovjet-Unie, en Jordanië, gesteund door Groot-Brittannië, hielden de druk van guerrilla-aanvallen op Israëlische burgers op de ketel. De Israëlische strijdkrachten waren gedisciplineerd en konden beschikken over een geweldige overmacht in de lucht.
In 1956, toen de Verenigde Staten weigerden Egypte te helpen met de bouw van de Aswandam, besloot Nasser het Suez-kanaal te nationaliseren, waarmee hij zich de woede van Engeland en Frankrijk op de hals haalde. De twee voormalige koloniale machten verbonden zich met Israël, dat zich met succes van de situatie meester maakte. Toch kwam er aan deze alliantie snel een eind door de overstelpende internationale veroordeling. De Verenigde Staten, Sovjet-Unie en de Verenigde Naties waren het in ongebruikelijke mate met elkaar eens; de Sovjet-Unie dreigde zelfs (in bedekte termen) een kernbom op Londen of Parijs te laten vallen. Israël kreeg het voor elkaar een VN-vredesmacht in de Sinaï te laten stationeren, de UNEF (United Nations Emergency Force). Deze zou de grensregio gedemilitariseerd moeten houden, en daarmee de veiligheid van Israël garanderen. Vóór 1956 had Egypte permanent een aanzienlijke legermacht aan de Egyptisch-Israëlische grens.
Een aantal jaren later, in antwoord op de bouw van het Israëlische Nationaal Waterkanaal, begon Syrië met het omleiden van de Dan (Banias) zodanig dat het water niet meer direct naar Israël (in het Meer van Tiberias) zou stromen maar via Syrië en Jordanië in de Jordaan zou uitmonden. Naast het mogelijk maken van Palestijnse aanvallen op Israël (vaak over Jordaans grondgebied, tot grote ergernis van Koning Hoessein), begon Syrië ook met het afschieten van granaten op Israëlische dorpen in het Noord-Oosten van Galilea, afgevuurd vanaf de door Syrië beheerste Golan-hoogvlakte. Israël verwoestte in 1964 weliswaar de wateromleiding, maar het grensgebied bleef onrustig, en het Noorden van Israël bleef voortdurend onder de dreiging van Syrisch vuur.
Op 7 april 1967 ontwikkelde een verhoudingsgewijs klein grensincident zich in duizelingwekkende vaart tot een luchtgevecht op volle schaal boven de Golan, met als resultaat het verlies van 7 Syrische MIGs en een vlucht van een Israëlisch vliegtuig over Damascus. Het aantal grensincidenten nam toe, en een groot aantal Arabische leiders, zowel van politieke als militaire zijde, riepen op tot het beëindigen van de Israëlische represailles. Egypte, dat toen al onder Nasser de ambitie had een centrale rol in de Arabische wereld te spelen, liet deze oproepen gepaard gaan met plannen zijn legers opnieuw in de Sinaï te stationeren, wat een gunstig uitgangspunt zou zijn om Israël binnen te vallen. Ook Syrië zag daar wel wat in, hoewel dat land zich niet voorbereidde op een invasie op korte termijn. De Sovjet-Unie steunde de Arabische militaire aspiraties.
Op 16 mei eiste Nasser het vertrek van de UNEF uit de Sinaï, een eis die ogenblikkelijk door Secretaris-Generaal U Thant werd ingewilligd, tot verbazing van Israël. Nasser dirigeerde zijn legers naar de Sinaï. Op 23 mei sloot Egypte de Straat van Tiran voor Israëlische vaartuigen, daarmee de Israëlische haven van Eilat blokkerend. Deze blokkade was een algemeen bekende casus belli. In één klap was Nasser de held van de Arabische wereld: hij had de Arabische eer gered door op te treden tegen de Israëliërs, waarmee hij de "laatste sporen van agressie" van de oorlog van 1956 uitwiste. Bijna van de ene op de andere dag was het altijd gespannen Midden-Oosten afgegleden van een relatief stabiele toestand naar de rand van een regionale oorlog.
De paar regionale krachten die een oorlog hadden kunnen voorkomen, stortten in hoog tempo in. Ondanks de bedenkingen van Koning Hoessein van Jordanië, die in de pan-Arabische plannen van Nasser een bedreiging van zijn eigen positie zag, was de steun van de Jordaanse bevolking voor Nassers plannen groot. Op 30 mei tekenden Egypte en Jordanië een tweezijdig defensieverdrag. Verscheidene dagen later werden Jordaanse strijdkrachten onder bevel van een Egyptische generaal geplaatst. Israël riep Jordanië een groot aantal keren op zich te onthouden van vijandelijkheden, maar Koning Hoessein was reeds op de horens van een vreselijk dilemma genomen: Jordanië in een oorlog laten meeslepen en de gevolgen van de Israëlische reactie dragen, of neutraal blijven en een massale opstand in eigen land riskeren.
De Israëlische zorgen om de toekomstige rol van Jordanië hadden een andere oorsprong, namelijk in de Jordaanse overheersing van de Westelijke Jordaanoever. Hiermee bevonden Arabische troepen zich op krap 17 kilometer van de Israëlische kust, een uitvalsbasis van waaruit een goed geplande tankaanval Israël binnen een half uur in tweeën zou kunnen delen. Hoewel de geringe omvang van het Jordaanse leger zo'n exercitie waarschijnlijk niet toe zou laten, had het land een lange geschiedenis als toneel voor andere Arabische staten om vanaf dat grondgebied acties tegen Israël te ondernemen. Om die reden maakte het Israëlische leiderschap zich voortdurend zorgen over een mogelijke aanval vanaf de Westelijke Jordaanoever; een aanval die het voortbestaan van Israël zou kunnen bedreigen.
Israël zag deze ontwikkelingen met vrees, en bewandelde allerlei diplomatieke wegen om er iets aan te doen. Aan de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk werd gevraagd de Straat van Tiran weer te openen, zoals deze landen in 1957 gegarandeerd hadden te zullen doen. Aan Jordanië werd het verzoek gedaan zich afzijdig te houden, via allerlei kanalen, en enkele weken voor het begin van de oorlog nog via de Joodse lobby en de Verenigde Staten. Alle Israëlische oproepen tot vrede bleven onbeantwoord, wat diepe bezorgdheid om het voortbestaan van het land veroorzaakte. Israëliërs stelden dat de blokkade van de Straat van Tiran toch echt een oorlogsdaad was. Op 3 juni stemde de Amerikaanse regering in met een operatie tegen Egypte, en uiteindelijk kwam er toestemming voor een oorlog.
Op 1 juni verklaarde Nasser: "De legers van Egypte, Jordanië, Syrië en Libanon staan klaar aan de grenzen van Israel... om de uitdaging aan te gaan, terwijl de legers van Irak, Algerije, Koeweit, Soedan en de hele Arabische natie achter ons staan. Deze gebeurtenissen zullen de wereld verbijsteren. Vandaag zullen ze weten dat de Arabieren klaar zijn voor de strijd, het kritieke uur is aangebroken. We hebben het punt van serieuze actie in plaats van meer verklaringen bereikt"
Hier volgen enkele beschouwingen van Israëliërs met betrekking tot de achtergrond:
"In juni 1967 stonden we opnieuw voor de keuze. Het samentrekkende van Egyptische legers in de Sinaï vormen geen bewijs dat Nasser werkelijk van plan was ons aan te vallen. We moeten onszelf niet voor de gek houden. Wij namen het initiatief hen aan te vallen." (Menachem Begin, minister van het Israëlische kabinet in 1967, tegenover de New York Times, 21 augustus 1982)
"Ik denk niet dat Nasser op oorlog uit was. De twee divisies die hij naar de Sinaï stuurde zouden niet genoeg zijn geweest om een offensieve oorlog mee te beginnen. Hij wist het, en wij wisten het." (Yitzhak Rabin, Chef-Staf van Israël in 1967, tegenover Le Monde, 28 februari 1968)
[bewerk] Oorlogvoering
[bewerk] Gazastrook en Sinaï
De eerste en belangrijkste zet van Israël was het aanvallen van de Egyptische luchtmacht. Dat was ruimschoots de grootste en modernste van alle Arabische luchtmachten, met 385 vliegtuigen, allemaal van Russische makelij en relatief nieuw. Bijzondere aandacht verdienden de 45 TU-16 Badger middelgrote bommenwerpers, die in staat werden geacht zware schade toe te brengen aan militaire en civiele doelen in Israël. Op 5 juni 7:45 lokale tijd klonk in heel Israël luchtalarm terwijl de luchtmacht onbeschaamd en praktisch onbeschermd het Israëlische luchtruim verliet, met achterlating van hooguit een handvol straaljagers, op weg naar een massa-aanval op Egyptische vliegvelden.
De Egyptische afweer was bijzonder mager, en geen enkel vliegveld was nog voorzien van bunkers sterk genoeg om de Egyptische militaire vliegtuigen te beschermen tijdens een aanval; dit gold vooral voor de vooruitgeschoven posten in de Sinaï. De Israëliërs ontvouwden een hybride aanvalsstrategie: het bombarderen en beschieten van de vliegtuigen zelf, en bommen die de landingsbanen onbruikbaar maakten zodat onbeschadigde vliegtuigen niet zouden kunnen opstijgen, een gemakkelijk doelwit voor de volgende golf. Het succes overtrof de stoutste verwachtingen van de plannenmakers: vrijwel de gehele Egyptische luchtmacht werd op de grond vernietigd, tegenover minimale Israëlische verliezen. Gedurende de rest van de oorlog was Israël verzekerd van overmacht in de lucht.
De Israëlische strijdkrachten trokken samen bij de grens met Egypte. Het betrof 3 divisies bestaande uit 9 brigades waarvan 5 met tanks en pantserwagens, daarnaast nog 3 reservebrigades. De Egyptische strijdkrachten omvatten 7 divisies, waarvan 5 met infanteristen en 2 tankdivisies. Vier infanteriedivisies bevonden zich dicht bij de Egyptisch-Israëlische grens in de Sinaï, een infanteriedivisie en een tankdivisie in Centraal-Sinaï en een tweede tankdivisie in het Westen. Daarnaast was er nog een versterkte brigade (met 200 tanks) onder commando van kolonel Shazly gelegerd in zuidelijk Sinaï met de orders Eilat te omsingelen in geval van een oorlog. Alles bij elkaar beschikte Egypte over 100.000 troepen en 1000 tanks in de Sinaï, met voor de zekerheid nog een passend aantal kanonnen. Deze opstelling was gebaseerd op Sovjet-Russische doctrine, waarin gepantserde voertuigen op strategische diepte een regelbare verdedigingslinie vormen terwijl infanteristen aan de grens vechten.
De noordelijkste Israëlische divisie, bestaand uit drie brigades en onder commando van Israël Tal, een van Israëls meest vooraanstaande tankcommandanten, vorderde langzaam door de Gazastrook en Al-Arish, zonder al te veel tegenstand. De centrale divisie (Avraham Yoffe) en de zuidelijke divisie (Ariel Sharon) stuitten daarentegen op zware verdediging in het gebied van Abu-Ageila-Kusseima. De Egyptische strijdkrachten aldaar omvatten een infanteriedivisie (de 2e), een bataljon anti-tankeenheden en een regiment tanks.
Op dat moment opende Sharon de aanval, nauwkeurig gepland en uitgevoerd. Hij zond twee van zijn brigades naar het noorden van Um-Katef, de eerste met de opdracht de verdediging van Abu-Ageila te doorbreken en de tweede om de weg naar El-Arish te blokkeren en Abu-Ageila vanuit het Oosten te omsingelen. Op hetzelfde moment landden parachutisten om de artillerie te vernietigen om zodoende de Israëlische tanks te beschermen. Een combinatie van tanks, parachutisten, infanterie, artillerie en de genie viel de Egyptische posities van voren en van achteren aan, die daarmee van de rest werden afgesneden. De belangrijkste veldslagen, gevoerd op zand en mijnenvelden, duurden drie en een halve dag; daarna viel Abu-Ageila.
Veel van de Egyptische eenheden bleven intact en konden bij elkaar worden gevoegd om Israëlische eenheden de weg naar het Suez-kanaal te versperren. Maar toen de Egyptische Minister van Defensie hoorde van de val van Abu-Ageila, raakte hij in paniek en beval alle eenheden in de Sinaï zich terug te trekken. Hiermee was de nederlaag van Egypte een feit.
Vanwege de Egyptische terugtrekking besloot het Israëlische legerleiding de Egyptische eenheden niet te achtervolgen maar ze voorbij te gaan en ze in de bergachtige passen van Westelijk Sinaï te vernietigen. Daarom haastten alle drie de Israëlische divisies zich de daarop volgende twee dagen (6 en 7 juni) naar het Westen en bereikten de passen; Sharon en Tal hadden inmiddels elk versterking van een pantserbrigade gekregen. Sharon's divisie was via een zuidelijke route naar het Westen gegaan en bereikte de Mitla-pas. Daar ontmoetten ze delen van de divisie van Yoffe, terwijl andere delen van die divisie de Gidi-pas blokkeerden. De eenheden van Tal verdeelden zich langs het Suez-kanaal.
De blokkades van Israël waren niet honderd procent succesvol. Alleen de Gidi-pas werd ingenomen voordat de Egyptenaren er waren; op andere locaties konden de Egyptische eenheden over de passen trekken en zich aan de andere kant van het Kanaal in veiligheid brengen. Toch waren de Israëlische overwinningen indrukwekkend: in vier dagen strijd rekende Israël af met het grootste en best uitgeruste Arabische leger; her en der in de Sinaï stonden honderden brandende of verlaten Egyptische voertuigen.
Op 8 juni voltooide Israël de inneming van de Sinaï met het sturen van de infanterie naar Ras-Sudar, aan de westkust van het schiereiland. Sharm El-Sheikh, gelegen op het zuidelijkste punt, was reeds een dag eerder ingenomen door eenheden van de Israëlische marine.
De vlotte vorderingen van Israël werden mogelijk gemaakt door verscheidene tactische elementen. Het eerste is de volledige overmacht in de lucht die de IAF bereikte. Het tweede is het uitzonderlijke moreel van de Israëlische troepen, die ervan overtuigd waren dat ze streden voor de overleving van Israël; verder de vastberaden uitvoering van een innovatief strijdplan en tenslotte het gebrek aan samenwerking tussen de Egyptische troepen die elkaar daardoor niet konden steunen, de artillerie niet op de juiste plaats kregen en geen versterkingen konden laten aanrukken. De eerste drie elementen bleken ook bij de gevechten op de Jordaanse en Syrische fronten van doorslaggevend belang.
[bewerk] Westelijke Jordaanoever
Jordanië stond minder te popelen om aan de oorlog mee te doen. Sommigen stellen dat President Nasser gebruik maakte van de verwarring rond de eerste uren van het conflict om Koning Hoessein ervan te overtuigen dat hij aan de winnende hand was; als bewijs daarvoor leverde hij radarbeelden van een eskader Israëlische vliegtuigen op weg naar huis na bombardementen in Egypte, waarvan hij zei dat het Egyptische gevechtsvliegtuigen op weg naar Israël waren.
Een van de Jordaanse brigades uit de Westoever werd naar Hebron gedirigeerd om daar contact te maken met de Egyptenaren. Koning Hoessein had tot de aanval besloten.
Voorafgaand aan de oorlog beschikte Jordanië over 11 brigades (totaal 60.000 troepen), uitgerust met zo'n 300 moderne Westerse tanks. Negen brigades waren gelegerd op de Westelijke Jordaanoever en twee in de Jordaanvallei. Het Jordaanse grondleger was verhoudingsgewijs goed voorzien van materieel en goed getraind. Bovendien, zo stelde Israël in legerverslagen na de oorlog, was de Jordaanse leiding zelf ook professioneel, hoewel ze altijd net even te laat waren bij reacties op Israëlische manoeuvres. De Koninklijke Jordaanse Luchtmacht bestond slechts uit 20 in alle opzichten verouderde Hawker Hunters.
Israëls Centrale Strijdkrachten bestond uit vijf brigades. De eerste twee waren permanent gestationeerd in de buurt van Jeruzalem en werden de "Jeruzalem"-brigade en de gemechaniseerde "Harel"-brigade genoemd. Een brigade parachutisten werd van het front van Sinaï gehaald, het 35e van Mordechai Gur. Een brigade pantservoertuigen werd besteld bij de reserve van de Generale Staf en naar het gebied van Latrun gereden. De 10e tankbrigade werd ten noorden van Samaria opgesteld. Het Noordelijke Commando leverde een divisie (3 brigades) dat ook ten noorden van Samaria werd opgesteld, bij Elad Peled.
Op de morgen van 5 juni trokken Jordaanse troepen op naar de omgeving van Jeruzalem: ze namen het Regeringsgebouw in, dat als hoofdkwartier van de VN-waarnemers werd gebruikt, en begonnen de stad met granaten te bestoken. Eenheden in Qalqiliya vuurden in de richting van Tel-Aviv. De Jordaanse Luchtmacht viel Israëlische vliegvelden aan. Zowel de aanvallen vanuit de lucht als de beschietingen vanaf de grond veroorzaakten weinig schade. Israëlische eenheden werden samengetrokken om de Jordaanse strijdkrachten op de Westelijke Jordaanoever aan te vallen. in de namiddag van dezelfde dag vernietigde de Israëlische luchtmacht (IAF) de Jordaanse. Tegen de avond werd Jeruzalem vanuit het zuiden omsingeld door de "Jeruzalem"-brigade en vanuit het noorden door de "Harel"-brigade.
Op 6 juni vielen de Israëlische eenheden aan: De reservebrigade parachutisten voltooide de omsingeling op de "Munitie-heuvel", waar zich een bloedige strijd afspeelde. De infanteriebrigade viel de vesting van Latrun aan en nam deze in bij zonsopgang, waarna deze de weg via Beit Horon naar Ramallah vervolgde. De Harelbrigade zette door naar het bergachtige gebied van Noordwest-Jeruzalem, een verbinding leggend tussen het terrein van de Hebreeuwse Universiteit Mount Scopus en de stad Jeruzalem. Tegen de avond bereikte de brigade Ramallah.
De Jordaanse strijdkrachten in Samaria telden 4 divisies, inclusief de elitetroepen van de gepantserde 40e. De IAF, die van Jericho was opgetrokken om Jeruzalem te versterken, vernietigde onderweg de 60e Jordaanse Brigade. Een bataljon van Peleds divisie werd naar de Jordaanvallei gestuurd om de Jordaanse defensie aldaar te beoordelen. Een brigade van Peleds divisie nam Westelijk Samaria in, een andere Jenin en een derde (uitgerust met lichte Franse AMX-13-tanks) nam het op tegen Jordaanse M48 Pattons in het oosten.
Op 7 juni volgden zware gevechten. De parachutisten van Gur kwamen de Oude Stad van Jeruzalem binnen via de Leeuwenpoort. De Jeruzalem-brigade kwam ze versterken en ging door naar het zuiden, daarbij Judea innemend, waarin Gush Etzion en Hebron. De Harel-brigade ging verder naar het oosten, afdalend naar de Jordaan. In Samaria nam een van Peleds brigades Nabloes in; daarna voegde het zich bij een van de gepantserde brigades van het Centrale Commando om de Jordaniërs te bestrijden die weliswaar numeriek even sterk waren, maar over beter materieel beschikten.
De overmacht van de IAF in de lucht bleek opnieuw van doorslaggevende betekenis, omdat het de vijand lamlegde en daarmee tot zijn ondergang leidde. Een van Peleds brigades verenigde zich met onderdelen van het het Centrale Commando die van Rammallah kwamen; de andere twee brigades wierpen een blokkade bij de Jordaan op, samen met het 10e van het Centrale Commando. (Het laatstgenoemde onderdeel stak de rivier over naar de Oostelijke Oever om rugdekking te kunnen geven aan de Israëlische genie die de bruggen opblies; echter al spoedig moest dit onderdeel zich onder Amerikaanse druk terugtrekken.)
[bewerk] Golan Hoogvlakte
Op de avond van 5 juni vernietigde Israël tweederde van de Syrische luchtmacht vanuit de lucht en dwong de resterende vloot zich terug te trekken op ver weg gelegen bases, zodat die geen rol meer zou spelen gedurende het vervolg van de oorlog. Een klein deel van de Syrische strijdkrachten deed een poging de de waterinstallatie bij Tel Dan in te nemen, dezelfde installatie die twee jaar eerder inzet van escalaties was geweest. Verscheidene Syrische tanks zouden in de Jordaan verdwenen zijn. In elk geval gaf het Syrische commando de hoop op dat het op de grond nog wat zou worden, en ging in plaats daarvan over op het beschieten van Israëlische dorpen in de Hula-vallei.
Zo verstreken 7 en 8 juni. Tegen die tijd ontspon zich onder het Israëlische leiderschap de discussie of men de Golan-hoogvlakte ook maar zou bestormen. Militaire adviseurs wekten de indruk dat zo'n aanval veel zou kunnen kosten, aangezien de heuvel op gevochten zou moeten worden tegen een in bunkers verschanste vijand. De westelijke zijde van de Golan-hoogvlakte bestaat uit een steile rotsachtige wand die een halve kilometer oprijst vanaf het Meer van Galilea, en zuidelijker daarvan, vanaf de Jordaan, als een minder steile glooiing. Moshe Dayan was van mening dat zo'n operatie misschien wel 30.000 militaire slachtoffers zou kosten en verzette zich heftig tegen het plan. Levi Eshkol daarentegen stond meer open voor de mogelijkheid een militaire operatie op de Golan-hoogvlakte uit te voeren. Het leider van het Noordelijke Commando, David Elazar, was eveneens positief gestemd. Misschien was het zijn tomeloos enthousiasme en vertrouwen in de operatie dat het verzet van Dayan ondergroef. Uiteindelijk, toen de situatie aan het zuidelijke en centrale front er zonniger uit ging zien, werd ook Moshe Dayan een beetje enthousiast over het idee, en hij gaf zijn fiat aan de operatie.
Het Syrische leger bestond uit ongeveer 50.000 man onderverdeeld in 9 brigades, met de beschikking over voldoende artillerie en gepantserde voertuigen. De Israëlische strijdkrachten die werden ingezet bestonden uit twee brigades (de Golani Brigade en een brigade pantservoertuigen geleid door Albert Mandler) op het noordelijke deel van het front en nog eens twee (infanterie en een van Peleds brigades die uit Jenin was opgetrommeld) op het centrale deel van het front. Het bijzondere terrein van de Golan (bergachtige hellingen, om de zoveel kilometer van oost naar west doorsneden door riviertjes), en het algemene gebrek aan wegen in het gebied, dwong troepenbewegingen langs oost-westelijke assen, zonder veel mogelijkheden tot onderlinge ondersteuning. Wel hadden de Syriërs bewegingsvrijheid in noord-zuidelijke richting op hun kant van de hoogvlakte, terwijl de Israëliërs dezelfde mogelijkheden hadden aan de voet van de Golan. Daarbij had Israël het voordeel van uitstekende inlichtingen met betrekking tot de Syrische posities, verzorgd door Eli Cohen van de Mossad, die later gevangengenomen en terechtgesteld zou worden.
De IAF, die voorafgaand aan de aanval al vier dagen lang de Syrische artillerie onder vuur had genomen, kreeg nu de opdracht alle middelen in te zetten. De (goed beschermde) artillerie was weliswaar nog grotendeels intact, maar de grondtroepen op de hoogvlakte (6 van de 9 brigades) waren niet meer in staat een behoorlijke verdediging te organiseren. Reeds tegen de avond van de 9e juni hadden de Israëlische brigades het plateau bereikt, waarna men versterkingen en vervangers kon laten aanrukken.
De volgende dag, 10 juni, voerden de centrale en noordelijke groepen samen een tangbeweging op de hoogvlakte. Men kreeg echter vooral leeg gebied in de tang, omdat de Syrische troepen al gevlucht waren. Verscheidene eenheden, onder commando van Elad Peled gebracht, beklommen de Golan vanuit het zuiden, om te ontdekken dat de posities daar ook grotendeels verlaten waren. Toen de Israëlische eenheden genoeg bewegingsruimte hadden tussen hun posities en een rij vulkanische heuvels in het westen, hielden ze een verdere opmars die dag voor gezien. Verder naar het oosten ligt een licht glooiend landschap. Deze positie werd later de bestandslijn die de naam "Paarse Lijn" kreeg.
[bewerk] Oorlog in de lucht en op zee
In de zesdaagse oorlog bewees de IAF het bij moderne conflicten doorslaggevende belang van overwicht in de lucht. De IAF slaagde erin de hulpeloze Arabische strijdkrachten onbarmhartig te verlammen en zichzelf in de lucht boven alle fronten te verzekeren van alleenheerschappij. Naast het bereiken van dit strategische voordeel kon men nog waar nodig tactische ondersteuning bieden. Belangrijke voorbeelden hiervan zijn de vernietiging van de 60e Jordaanse tankbrigade bij Jericho en de aanval op de Iraakse tankbrigade die via Jordanië naar Israël gestuurd was.
De Arabische luchtmachten daarentegen zagen in geen enkel geval kans zoden aan de dijk te zetten: aanvallen van Jordaanse gevechtsvliegtuigen en Egyptische TU-16 bommenwerpers op de Israëlische achterhoede gedurende de eerste twee dagen van de oorlog waren geen succes en leidden integendeel tot de vernietiging van de betrokken vliegtuigen (de Egyptische bommenwerpers werden neergehaald terwijl de Jordaanse gevechtsvliegtuigen vernietigd werden bij de aanval op het vliegveld).
Op de tweede dag van de oorlog (6 juni) verklaarden Nasser en Koning Hoessein dat Amerikaanse en Britse vliegtuigen bij de Israëlische luchtaanvallen betrokken waren geweest. Dit bericht werd in Israël opgevangen en gaf aanleiding tot een ware mediagekte. In Amerikaanse en Britse kringen heette dit "De Grote Leugen" (zie de paragraaf over Arabisch Revisionisme hieronder).
Op zee werd ook niet veel gevochten. Er waren wel wat vaarbewegingen van Israëlische en Egyptische schepen, maar die waren vooral bedoeld ter intimidatie; tot een echt treffen op zee kwam het niet. De enige acties met enig effect waren die van 6 Israëlische kikvorsmannen die een mijnenveger in de haven van Alexandrië tot zinken brachten (en daarna gevangen genomen werden) en die van de Israëlische manschappen die met kleine bootjes de verlaten Sharm El-Sheikh enterden.
[bewerk] USS Liberty
Het Amerikaanse marineschip USS Liberty lag tijdens de oorlog op een afstand van minder dan 20 km van Al-Arish.
Op de vierde dag van de oorlog (8 juni) kreeg het schip aanvallen te verduren van de Israëlische luchtmacht en marine, waarbij het schip bijna tot zinken werd gebracht en een groot deel van de bemanning om het leven kwam of gewond raakte. Israël stelde dat hier sprake was van een vergissing met betrekking tot de nationaliteit van het schip, een stelling die later werd bevestigd door onafhankelijke Israëlische en Amerikaanse onderzoeken. Bemanningsleden van de Liberty en vele andere commentators waren het daar niet mee eens.
Gabby Bron, een toenmalige Israëlische reservist, tegenwoordig journalist, vertelde dat hij op 8 juni getuige was van de executie van krijgsgevangenen in de buurt van het vliegveld van Al-Arish. Hij zegt dat hij hen hun eigen graf zag graven, en toen met Uzi's werden doodgeschoten. Sommigen hebben het vermoeden uitgesproken dat Israël het schip aanviel om ontdekking van bovengenoemde executies te voorkomen. Anderen beweren dat de Israëlische piloten dachten dat de Liberty een vijandelijk schip was, omdat de Amerikanen hadden beweerd dat er geen Amerikaans schip in de buurt was (althans niet binnen 100 mijl). In alle officiële onderzoeksverslagen wordt de aanval echter 'een tragische vergissing' genoemd.
[bewerk] Na de oorlog
Rond 10 juni had Israël haar laatste offensief beëindigd, dat op de Golan-hoogvlakte. De volgende dag werd een wapenstilstandsovereenkomst getekend. Israël had de Gazastrook ingenomen, het schiereiland Sinaï, de Westelijke Jordaanoever (inclusief oostelijk Jeruzalem) en de Golan-hoogvlakte. Alles bij elkaar was het Israëlisch grondgebied met een factor 4 toegenomen, waarbij 1 miljoen Arabieren onder Israëlisch bestuur terechtkwamen. Israëls strategische diepte nam in zuidelijke richting toe met 300 kilometer, in oostelijke richting met 60 kilometer en in het noorden met 20 kilometer extreem ruw terrein, een bepaald niet nutteloze verbetering van de veiligheid, zoals uit de Jom Kippoeroorlog 6 jaar later wel zou blijken.
Het politieke belang van de Zesdaagse oorlog was enorm: Israël had laten zien dat het niet alleen in staat was, maar ook bereid was een strategische aanval te lanceren die het regionale evenwicht kon veranderen. Egypte en Syrië trokken tactische lering uit de Zesdaagse oorlog, maar de strategische lessen leerden ze misschien niet, zodat ze de Jom Kippoeroorlog moesten aangaan om erachter te komen dat Israël niet langer de breekbare staat van de vroege vijftiger jaren was, nauwelijks in staat zichzelf te verdedigen.
Er zit nog een kant aan de oorlog, namelijk met betrekking tot de veroverde gebieden: van de ongeveer 1 miljoen Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever moesten er 300.000 (volgens [1]) vluchten naar Jordanië, bijdragend aan de toenemende onrust. De overige 600.000[2] bleven. Alleen de inwoners van oostelijk Jeruzalem en de Golan-hoogvlakte konden Israëlisch staatsburgerschap krijgen, aangezien Israël deze gebieden in de vroege tachtiger jaren annexeerde. Zie ook het Israëlisch-Palestijnse conflict. Zowel Jordanië en Egypte trokken hun claims met betrekking tot de Westoever en Gaza uiteindelijk in; de Sinaï werd teruggegeven op basis van de Camp David-akkoorden van 1977 en over de Golan wordt nog steeds onderhandeld met Syrië. Rond de late zeventiger jaren begon Israël met het ondersteunen van de bouw van een groot aantal Israëlische nederzettingen binnen de gebieden, met als doel Israël in de regio meer voet aan de grond te geven.
De Zesdaagse oorlog legde ook de basis voor latere onenigheid in de regio, want op 22 november 1967 nam de VN Veiligheidsraad resolutie 242 aan, de 'land voor vrede'-formule, waarin Israël wordt opgeroepen tot het zich terugtrekken van een niet nader gespecificeerd deel van de in 1967 veroverde gebieden in ruil voor een einde aan alle 'vijandelijkheden'.
[bewerk] Arabisch Revisionisme
Sommige Arabieren denken dat de VS en de Britten aan Israël meer ondersteuning boden dan de Amerikaanse en Britse overheden willen toegeven. Beweringen dat de Amerikanen en Britten in de strijd meevochten aan Israëlische zijde werden al gedaan op de tweede dag van de oorlog. Radio Caïro en de regeringskrant Al-Ahram beweerden een aantal zaken, waaronder: dat Amerikaanse en Britse vliegtuigen vanaf eigen vliegdekschepen aanvallen uitvoerden op de Egyptenaren; dat Amerikaanse vliegtuigen gestationeerd in Libië luchtaanvallen uitvoerden op Egypte; dat spionagesatellieten van de VS beelden doorstuurden naar Israël. Syrië en Jordanië brachten soortgelijke berichten via Radio Damascus en Radio Amman. Michael Oren stelt dat het doel van deze berichtgeving was: het zich verzekeren van Russische steun. Als dat inderdaad het doel was, zou dat in vele opzichten lijken op de beweringen van Israël van soortgelijke strekking, maar dan om steun van de VS te verkrijgen. Hoe het ook zij, de Arabische olieproducerende landen reageerden door te dreigen met olie-embargo's tegen de VS en het Verenigd Koninkrijk, en zelfs met het staken van alle export.
Er zijn voorbeelden van schoolboeken, officiële toespraken van regeringsleiders en reeksen artikelen in staatskranten waarin uitgebreid wordt ingegaan op de grote steun die Israël van de zijde van de VS en het Verenigd Koninkrijk zou hebben ontvangen.
De VS en de Britten reageerden fel en verontwaardigd op deze berichten. Het maakte allemaal niet veel uit; de idee dat de Arabieren het niet alleen tegen Israël maar ook tegen de Amerikanen en de Britten hadden moeten opnemen, kreeg vaste voet aan de grond in de Arabische wereld. De Britse consul in Jeddah, Saoedi-Arabië, sprak de vrees uit dat deze visie, die voortkwam uit een gevoel van vernedering en ongeloof, de verhoudingen nog lange tijd zouden vertroebelen.