Bojaren

De Bojaren waren tussen de 10e eeuw en de 17e eeuw de leden van de feodale Russische en Roemeense aristocratie. Hun positie kwam na die van prins.

De Bojaren verwierven grote macht door hun steun aan de prinsen van Kiev. Hun macht en prestige hadden ze daarna vaak alleen nog te danken aan hun diensten aan de staat en de een traditie van trouw aan die staat in plaats van grootgrondbezit.

De bojaren bekleedden de hoogste posities in het land en door middel van een raad (de doema genaamd) adviseerden zij de prins.

Toen in de 14e en 15e eeuw de politieke centrum naar Moskou verschoof, behielden de bojaren hun macht. Deze nam echter langzaam af toen de groothertogen van Moskovië, met name Ivan III en Ivan IV hun macht consolideerden.

Tsaar Ivan IV van Rusland knotte in de 16e eeuw de macht van de knjaz, waartoe de bojaren behoorden, behoorlijk in. Hun aloude recht om hun diensten aan een andere vorst aan te bieden werden beknot. Net als het recht om grond te bezitten zonder diensten te verlenen aan de tsaar.

De bojaar doema breidde van de oorspronkelijke 30 personen tot 100 in de 17e eeuw, totdat ze in 1711 door tsaar Peter de Grote werd opgedoekt.