Koning van Duitsland
Het Duits koningschap bestond van 911 tot 1806. Het was geen erfelijk koningshuis; de Duitse koning werd volgens een ongeschreven grondwet verkozen. Meestal droeg de Duitse koning ook de keizerskroon van het Heilige Roomse Rijk. Daarom zijn deze koningen beter gekend als keizer (zie lijst van keizers van het Heilige Roomse Rijk). De gebruikelijke nummering van de koningen met de naam Karel, Lotharius of Lodewijk is ook niet de nummering als Duits koning, maar die als keizer (zie verder onder voorgeschiedenis).
Inhoud |
[bewerk] Ontstaan
Toen Lodewijk IV het Kind op 20 augustus 911 overleed, was in het Oost-Frankische Rijk meteen ook de laatste Karolinger van het toneel verdwenen. Onder zijn zeer zwakke regering waren de vijf oude stamhertogdommen, die door Karel de Grote 100 jaar eerder waren afgeschaft, opnieuw verrezen : Beieren, Franken, Lotharingen, Saksen en Zwaben. Uit vrees voor het uiteenvallen van het rijk in deze vijf bestanddelen kozen de rijksgroten de Frankische hertog Koenraad I tot koning, d.w.z. verdediger van het algemeen rijksbelang. Hij kon zich dus niet in de interne aangelegenheden van de Duitse hertogdommen mengen. Daarmee was het erfrecht opgeheven en werd meteen ook het rijk niet langer als persoonlijk bezit van een vorstenhuis beschouwd. Enkel Lotharingen hield vast aan het bloedrecht en sloot zich aan bij het West-Frankische Rijk (Frankrijk).
Door het begraven van de hoop op eenheid met het West-Frankische Rijk (men had immers tot dan toe geprobeerd het imperium van Karel de Grote opnieuw te herstellen) werd onder Koenraad I Duitsland geboren. Dat omvatte ongeveer de huidige Duits- en Nederlandstalige gebieden, en zweefde tussen confederatie en feitelijke staat. Het had dan ook geen hoofdstad; het centrum was daar waar de koning resideerde.
Na hem koos men Hendrik I, hertog van Saksen, tot koning. Hij legde in 921 de grenzen met Frankrijk vast in het Verdrag van Bonn. Het lukt hem niettemin om nadien, in 923, toch nog Lotharingen terug te winnen; tegen 928 was dit economisch en politiek belangrijke gebied voor Duitsland geconsolideerd.
[bewerk] Keizerschap
Hendriks zoon Otto I de Grote stichtte in 962 het Heilige Roomse Rijk, door opnieuw de titel van keizer aan te nemen. Dat rijk opversteeg de grenzen van Duitsland; het omvatte, naast het Duitse koninkrijk ook de koninkrijken Italië en Bourgondië. Omdat van dan af de keizerstitel van het Heilige Roomse Rijk steeds toekwam aan de koning wordt deze koning ook wel Rooms-koning genoemd.
Koenraad II, een nakomeling van Koenraad I, slaagde erin om aan de laatste Bourgondische koning Rudolf III de belofte te ontlokken hem als zijn opvolger aan te duiden; hij erfde het koninkrijk in de zomer van 1034. Het toenmalige Bourgondië was niet het latere hertogdom, op de plaats van de huidige Franse landstreek; het strekte zich ten oosten daarvan uit, over de valleien van de Rhône en de Saône, en over het westen van Zwitserland tot over Bern en Lausanne. Het zou een integraal deel van Duitsland gaan vormen.
Ten gevolge van de Investituurstrijd werden tijdens de regering van keizer Hendrik IV, kleinzoon van Koenraad II, op aansturen van de paus en voornamelijk Saksische rijksgroten, voor het eerst een tegenkoning verkozen. Op 15 maart 1077 werd Rudolf van Zwaben aangesteld tot Duits koning. Nadat deze in 1080 door Hendrik IV op het slagveld werd gedood, volgde weldra een tweede tegenkoning in 1081, Herman van Luxemburg-Salm, die zo goed als gezagsloos in 1088 zou sterven. Korte tijd fungeerde zelfs Koenraad (koning van Lombardije), zoon van Hendrik IV, als tegenkoning (1087-1101), doch genoot evenmin gezag in het Duitse rijk.
Daarna zouden nog verschillende tegenkoningen gekozen worden, de laatste in 1349. Aanleiding was steeds onenigheid tussen de keurvorst en (kiesgerechtigde rijksgroten), maar het politieke maneuver was nooit een groot succes. Mede om dit soort impasses te vermijden, werd het aantal keurvorsten in 1198 op aandringen van paus Innocentius III vastgelegd op zeven. In 1257 werd vastgelegd dat het kiescollege voortaan zou bestaan uit de drie hoogste geestelijken (de aartsbisschoppen van Keulen, Mainz en Trier) en vier wereldlijken vorsten: (de koning van Bohemen, de hertog van Saksen, de markgraaf van Brandenburg en de paltsgraaf van de Rijn.
Op 10 januari 1346 vaardigde keizer Karel IV de Gouden Bul uit, waarin de procedure voor de koningskeuze werd vastgelegd. Het was in feite de bevestiging van de traditie die reeds in 1257 was ingevoerd, maar ze zweeg over de aanspraken op goedkeuring van de keuze door de paus.
[bewerk] Habsburgers
Met het aantreden op 18 maart 1438 van Albrecht II als koning, begon de heerschappij van de Habsburgers en werd het koningschap quasi-erfelijk. Zijn kleinzoon Maximiliaan I werd in 1508 te Triente door de prins-bisschop van Gurk tot keizer gezalfd. Hierdoor was het keizerschap ten slotte volledig van het pausdom losgekoppeld geworden. Voortaan zouden de Duitse koningen bij hun kroning te Aken meteen ook de keizerlijke waardigheid aannemen. Daarmee hadden ook de keurvorsten hun rol uitgespeeld en was de procedure van de koningskeuze tot een ritueel verworden. Het zou niettemin worden volgehouden tot aan de val van het Heilige Roomse Rijk in 1806.
[bewerk] Lijst der koningen van Duitsland
[bewerk] voorgeschiedenis
- Karel I, de Grote
- Lodewijk I, de Vrome
- Lotharius I, koning van Midden-Francië en keizer, geen koning van Oost-Francië
- Lotharius II,koning van Lotharingen, geen koning van Oost-Francië
- Lodewijk II, koning van Italië en keizer, geen koning van Oost-Francië
- Lodewijk II, de Duitser, Duits koning, geen keizer
- Karel II, de Kale, koning van West-Francië en Italië, keizer, geen Duits koning
- Karel III, de Dikke, koning van Duitsland en Italië, keizer
- Karloman van Oost-Francië, Duits koning, geen keizer
- Lodewijk III, de Jongere, Duits koning, geen keizer
- Karel III, de Dikke, Duits koning, geen keizer
- Arnulf van Karinthië, koning van Duitsland en Italië, (betwist) keizer
- Lodewijk IV, het Kind, Duits koning, geen keizer
[bewerk] Duitse koninkrijk
- Koenraad I
- Hendrik I, de Vogelaar
- Otto I, de Grote
- Otto II, de Rode
- Otto III
- Hendrik II, de Heilige
- Koenraad II
- Hendrik III
- Hendrik IV
- Rudolf van Zwaben - tegenkoning
- Herman van Salm - tegenkoning
- Koenraad van Lombardije - tegenkoning
- Hendrik V
- Lotharius III
- Koenraad III
- Frederik I, Barbarossa
- Hendrik IV
- Filips I
- Otto IV
- Frederik II
- Hendrik VII
- Koenraad IV
- Hendrik Raspe - tegenkoning
- Willem van Holland - tegenkoning
- Richard van Cornwall - interrimkoning
- Alfons van Kastilië - interrimkoning
- Rudolf I
- Adolf I
- Albrecht I
- Hendrik VII
- Frederik de Schone - medekoning
- Lodewijk IV
- Gunther van Schwarzburg - tegenkoning
- Karel IV
- Wenceslas
- Ruprecht
- Jobst
- Sigismund
- Albrecht II
- Frederik III
- Maximiliaan I
- Karel V (keizer Karel)
- Ferdinand I
- Maximiliaan II
- Rudolf II
- Matthias
- Ferdinand II
- Ferdinand III
- Leopold I
- Jozef I
- Karel VI
- Karel VII
- Frans I Stephan
- Jozef II
- Leopold II
- Frans II