Iraanse Revolutie
De Iraanse Revolutie was een revolutie in Iran waarbij de dictatoriale, pro-westerse sjah Mohammed Reza Pahlavi werd afgezet ten gunste van, uiteindelijk, een islamitische republiek onder leiding van ayatollah Ruhollah Khomeini. De revolutie vond plaats in twee fasen. In de eerste fase verdreef een alliantie van liberale, linkse en religieuze groeperingen de sjah. In de tweede fase, vaak de Islamitische Revolutie genoemd, greep Khomeini de macht.
De revolutie begon in december 1978, al waren er daarvoor ook diverse protesten geweest. Op 16 januari 1979 vluchtte de sjah, al wendde hij het voor als een lange vakantie. Op 1 februari keerde Khomeini terug uit zijn ballingschap en hij begon vrij snel de pluralistische revolutie om te vormen naar een streven naar absolute macht voor de geestelijkheid.
Inhoud |
[bewerk] Begin van de revolutie
In 1977 kwamen studenten in opstand tegen het regime en riepen om een staat waarin het Perzische en het islamitische karakter van het land meer naar voren kwam. Spoedig sloten meer ontevreden mensen zoals intellectuelen, middenstanders, de communistische Tudeh-partij en geestelijken zich bij hen aan.
In 1978 voerde de sjah haastig wat maatregelen door zoals de herinvoering van de islamitische kalender en de afschaffing van het eenpartijenstelsel. Dit laatste gaf het Nationaal Front de kans zich opnieuw te organiseren. Islamitische revolutionairen richtten daarop de Islamitische Revolutionaire Partij (IRP) op, die zich verwant voelde met de ideeën van Khomeini. Maar de maatregelen van de sjah kwamen te laat.
In september 1978 destabiliseerde het land. Grootschalige protesten vonden regelmatig plaats. Op vrijdag 8 september vond een enorme demonstratie plaats in Teheran. De demonstratie werd hardhandig neergeslagen waarbij honderden doden vielen. Dit had tot gevolg dat de weerstand tegen het regime alleen maar sterker werd, zowel onder de eigen bevolking als bij andere landen. De sjah kondigde daarop de staat van beleg af.
In oktober 1978 vond een algemene staking plaats, waarbij de meeste industrieën gesloten werden.
In december, gedurende de islamitische maand muharram, waren de protesten op hun hoogtepunt. Tijdens muharram en dan specifiek tijdens Asjoera wordt herdacht dat Imam Hoessein, de kleinzoon van de profeet Mohammed, als martelaar gedood werd door het leger van de tirannieke Omajjadische kalief Yazid I in de Slag bij Karbala. Tijdens de herdenkingen werd de sjah neergezet als een hedendaagse tiran en onrechtvaardig heerser. Moslims hebben de plicht in opstand te komen tegen tirannie en in die maand vonden dagelijks protesten plaats. Het leger raakte verdeeld om nog langer tegen de demonstranten op te treden.
Op 4 januari 1979 benoemde de sjah Shahpur Bakhtiar, voorzitter van het Nationaal Front, tot premier. Op 16 januari vluchtte de sjah - met een zakje Iraanse aarde op zak - naar het buitenland. Hijzelf verklaarde dat hij op vakantie ging. Bij zijn vertrek wist hij al dat hij aan kanker leed. Samen met zijn familie vertrok hij naar Egypte, het enige land dat hen toe wilde laten. De sjah werd zieker en keerde uit angst voor vervolging niet meer naar zijn land terug. Hij overleed twee jaar later aan kanker in Egypte.
[bewerk] Islamitische revolutie
Op 1 februari 1979 keerde ayatollah Ruhollah Khomeini na 15 jaar ballingschap naar Iran terug. Khomeini associeerde zich zelf met de verschillende imams van het twaalver sjiisme. Hij beschouwde zichzelf als de opvolger van de imams en bij gebrek aan een imam - de twaalfde imam of mahdi zou pas aan het einde der tijden terugkeren - wilde hij de gelovigen leidden.
Khomeini liet in die tijd nog niet het achterste van zijn tong zien. Khomeini sprak de mensen aan met een anti-Amerikaanse, een anti-dictatoriale houding en een beroep op vrijheid. Moslims hadden de plicht op te komen tegen tirannie.
Khomeini benoemde de geestelijke Mehdo Bazargan tot minister-president van een voorlopige regering. Shahpur Bakhtiar wist met hulp van Bazargan het land uit te vluchten.
In april 1979 werd er een referendum gehouden waarin de bevolking zich kon uitspreken voor het behoud van de monarchie of de instelling van een islamitische republiek. De meeste mensen waren tegen de de pro-westerse, ruggengraatloze en corrupte monarchie, die, in hun ogen, ook nog eens Irans nationale en religieuze identiteit verkwanseld had.
Met overweldigende meerderheid werd er aldus gekozen voor de instelling van een islamitische republiek en in april 1979 werd de Islamitische Republiek Iran uitgeroepen.
In augustus 1979 werden verkiezingen voor een grondwetgevende vergadering gehouden en de Islamitische Revolutionaire Partij won de verkiezingen. De IRP was een zeer Khomeini-getrouwe partij. Met een meerderheid in de grondwetgevende vergadering konden de fundamentalisten een radicaal-islamitische grondwet doordrukken.
De revolutie kende ook een sterk anti-Amerikaans en anti-imperialistisch karakter. De Verenigde Staten hadden jarenlang de dictatuur van de sjah gesteund en de revolutie van 1953 de kop ingedrukt. Demonstranten verbrandden Amerikaanse vlaggen en riepen leuzen als "'Dood aan Amerika!". In november 1979 bezetten islamitische militanten de Amerikaanse ambassade in Teheran. Zij eisten onder andere de uitlevering van de op dat moment in de Verenigde Staten verblijvende sjah. In april 1980 probeerden Amerikaanse commando's de gegijzelden te bevrijden, maar twee van hun helikopters botsten tegen elkaar waardoor de actie mislukte. Na 444 dagen kwamen de gegijzelden op 21 januari 1981 vrij.
[bewerk] Einde van de revolutie
In december 1979 was de opstelling van de grondwet klaar en verkreeg Khomeini de titels Leider van de Revolutie en Hoogste Leider van Iran. In die hoedanigheid verkreeg hij een zeer grote macht. Onder de nieuwe grondwet werd het land in feite van twee regeringen voorzien. De eerste, die de soevereiniteit van het volk vertegenwoordigde, werd geleid door een parlement en een premier. De tweede, die de soevereiniteit van God vertegenwoordigde, werd door Khomeini geleid.
Deze directe inmenging van de geestelijkheid in de politiek was nieuw. Sinds begin 16e eeuw het sjiisme staatsgodsdienst werd in Iran, had de geestelijkheid zich afzijdig gehouden van directe staatsbemoeienis. Onder de door Khomeini ingevoerde politiek van 'valajat-e fakih' of 'de voogdij van de jurist' verkreeg één man de absolute heerschappij. Ook dat was nieuw, want daarvoor stonden de verschillende ayatollahs min of meer op gelijke voet. Dissidente ayatollahs werd de mond gesnoerd.
Op 4 februari 1980 werd de Khomeini-aanhanger Abdolhassan Bani-Sadr president van de islamitische republiek en in augustus van dat jaar werd Mohammed Ali Raja'i premier. President Bani-Sadr raakte echter al gauw met Khomeini in conflict over diens fundamentalistische koers. Bani-Sadr, jarenlang een vertrouweling van Khomeini, werd aan de kant geschoven en tot volksvijand verklaard. Bani-Sadr wist Iran te ontvluchten en vestigde zich in Frankrijk. President Ali Rajaj, de opvolger van Bani-Sadr, en diens premier Mohammed Bahonar kwamen bij een bomaanslag om het leven in augustus 1981. Vanwege de ontstane crisis, werd er een Voorlopige Presidentiële Raad ingesteld. Op 13 oktober 1981 werd Ali Khamenei president.
In de loop van 1981 verbood Khomeini de linkse partijen en groeperingen die tot dan toe Khomeini altijd hadden gesteund. De groepen die verboden werden waren onder andere de Mujaheddin e-Khalq, die weliswaar islamitisch was, maar ook marxistisch, en de Fedayan ("Strijders"), een guerrillagroep die al sinds het begin van de jaren zeventig tegen de sjah vocht. Daarnaast werd in die periode ook de Koerdische Democratische Partij (KDP) verboden. Deze partij onderhield sinds 1975 nauwe banden met Khomeini, maar was soennitisch. Een partij die het verbod op deze partijen steunde en trouw bleef aan Khomeini was de communistische Tudeh-partij, niet wetende dat zij het volgende slachtoffer werd. In februari 1982 werd zij ten slotte verboden.
[bewerk] Impact op andere landen
De nieuwe machthebbers wilden hun boodschap verbreiden naar andere landen.
Iraanse televisie-uitzendingen in het Arabisch riepen de sjiieten in Irak op in opstand te komen tegen Saddam Hoessein. Hoessein - een seculier heerser - was verbolgen over oude grensconflicten met Iran en dacht Iran, dat nu niet langer van wapens werd voorzien, makkelijk te kunnen verslaan. Op 23 september 1980 brak de Iran-Irak-oorlog uit, die voor beide landen desastreus zou verlopen. Hoewel Khomeini niet alleen de sjiitische minderheid maar alle moslims aan wilde spreken, zorgde de Perzische-Arabische en de soennitische-sjiitische rivaliteit ervoor dat slechts weinig moslims Khomeini's oproep tot revolutie steunden. Irak werd tijdens de oorlog gesteund door de Golfstaten en door westerse landen. De gehoopte opstand van de sjiieten in Irak bleef uit. De oorlog duurde acht jaar en er was geen winnaar of verliezer aan te wijzen, maar verspreiding van de Islamitische Revolutie werd gestopt.
Weliswaar steunde Syrië Iran, maar een religieuze revolutie daar in februari 1982 werd in de kiem gesmoord.
Iran steunde de sjiitische Hezbollah-beweging, die toen in conflict was met andere partijen tijdens de Libanese Burgeroorlog.
Daarnaast steunde Iran de PLO-leider Yasser Arafat, die als held onthaald werd in Teheran. De steun voor de Palestijnen leverde Iran veel sympathie onder andere moslims op.
Het feit dat de toenmalige Amerikaanse president Jimmy Carter niet bij machte was de gijzeling van de Amerikaanse ambassade op te lossen, heeft bijgedragen aan zijn verlies in de presidentsverkiezingen van 1980 tegen Ronald Reagan.
[bewerk] Zie ook
[bewerk] Exterme link
- Andere Tijden: Ayatollah Khomeiny Pagina bij het gelijknamige VPRO-programma.
Bron(nen): |
|