Ali Khamenei
Seyyed Ali Khamenei (Perzisch: آیتالله سید علی خامنهای) (Mashad, Iran, 18 april 1939) is een Iraanse grootayatollah. Hij is sinds 1989 de hoogste leider van Iran. Hij volgde toen Ayatollah Ruhollah Khomeini op. Van 1981 tot 1989 was hij president van Iran.
Khamenei was een volgeling en vertouwensman van Khomeini en alszodanig een tegenstander van de westerse politiek van sjah Reza Pahlavi. Tussen 1964 en 1978 zat hij om die reden regelmatig gevangen. Na de val van de sjah in 1978 werd hij lid van de Revolutionaire Raad, minister en imam in Teheran. In juni 1981 overleefde hij een aanslag op zijn leven. Tijdens een persconferentie ontplofte er een bom die was verstopt in een cassetterecorder. Hoewel Khamenei naast de recorder zat, overleefde hij de aanslag. Sindsdien is hij gehandicapt aan zijn rechterhand. Voor zijn volgelingen is dit het bewijs dat hij een "levende" martelaar is. Na de moord op Mohammad Ali Rajai werd Khamenei door een overgrote meerderheid gekozen tot president van Iran. Zo werd hij de eerste geestelijke die dit ambt in Iran bekleedde.
Als president leidde hij ook de Islamitische Republikeinse Partij. Net als zijn voorganger Khomeini had Khamenei een bijna onbeperkte macht over alle staatsinstellingen.
In 1985 werd hij herkozen voor een tweede termijn. In tegenstelling tot zijn voorganger Abolhassan Banisadr raakte hij zelden in conflict met de hoogste leider van Iran. Na de dood van Khomeini werd Khamenei op 4 juni 1989 gekozen tot hoogste leider van Iran.
Khamenei is een voorstander van een conservatief islamisme, die slechts zelden hervormingen toestaat. Hierbij vindt hij steun van de in de jaren 1980 opgerichte Raad der Hoeders. Deze Raad bestaat uit twaalf sjiitische mullah's en waakt over alle politieke benoemingen, parlementsbesluiten en over censuur.
Eind jaren negentig liet hij enkele hervormingen toe om een eind te maken aan de internationale geïsoleerde positie van Iran. De hervormingsbeweging nam na de verkiezing van Mohammed Khatami in 1997 tot president een vlucht.