Franciscus van den Enden
Franciscus van den Enden (Antwerpen rond 5 februari 1602 - Parijs, 27 november 1674) doceerde Latijn. Hij is vooral bekend als de leermeester van Baruch de Spinoza (1632-1677). Zijn naam wordt ook geschreven als 'Van den Ende', 'Van den Eijnde', 'Van den Eijnden', enz. en tijdens zijn laatste levensjaren noemde hij zich ook 'Affinius'.
Inhoud |
[bewerk] Leven
Van den Enden, een zoon van wevers, werd te Antwerpen gedoopt op 6 februari 1602. Hij kreeg achtereenvolgens les bij de augustijnen en de jezuïeten te Antwerpen. In 1619 trad hij zelf toe tot het noviciaat van de Societas Iesu, maar in 1633 werd hij uit de orde ontslagen. In de tweede helft van de jaren 1630 schreef hij enkele Neolatijnse gedichten voor devote werken van de Spaanse augustijn Bartholomeus de los Rios y Alarcon. In ongeveer dezelfde periode lijkt hij ook actief geweest te zijn in de Antwerpse kunsthandel, waar zijn broer Martinus van den Enden een prominente plaats innam, als prentuitgever van o.a. Peter Paul Rubens en Antoon van Dyck.
In 1640 huwde Van den Enden te Antwerpen met Clara Maria Vermeeren en in 1641 werd een eerste kind geboren, naar haar moeder genoemd, Clara Maria. Waar en wanneer een tweede dochter, Margaretha Aldegondis, geboren werd is minder duidelijk.
Waarschijnlijk rond 1645 verhuisde de familie naar Amsterdam, waar Van den Enden een kunsthandel opzette in de Nes. Als prentuitgever zijn van hem slechts enkele prenten bekend en als boekuitgever weten we van een enkele publicatie uit 1650. Nadat zijn kunstwinkel failliet ging in 1652, opende Van den Enden een school voor Latijn aan de Singel. Zijn leerlingen brachten verschillende klassieke stukken in het Amsterdamse theater en ook een Neolatijns stuk van zijn eigen hand, Philedonius (1657). Ondertussen waren uit zijn huwelijk met Clara Maria Vermeeren nog geboren: een tweeling, Anna and Adriana Clementina, in 1648, een zoon Jacobus in 1650 en opnieuw een dochter, Marianna, in 1651. Anna en Jacobus stierven waarschijnlijk zeer jong.
In de late jaren 1650 waren de bekende wijsgeer Benedictus de Spinoza en de anatoom Theodoor Kerckrinck leerling aan zijn school, waar onder andere ook de dichter Pieter Rixtel en de regentenzoon Nicolaes van Vlooswyck les liepen.
In de vroege jaren 1660 begon Van den Enden de reputatie van een vrijgeest en atheïst te krijgen, hoewel hij zich uiterlijk als katholiek bleef gedragen. In die periode werkte hij ook samen met Pieter Cornelisz Plockhoy aan een project voor een ideale nederzetting in Nieuw-Nederland, meer bepaald in het huidige Delaware. In het kader daarvan verscheen een pamflet, het Kort Verhael van Nieuw-Nederland (1662). Enkele jaren later, in 1665, verscheen opnieuw een politiek pamflet van zijn hand, de Vrye Politijke Stellingen, waarin een democratische staatsvorm verdedigd wordt en aandacht besteed wordt aan de sociale en educatieve taken van de staat. In datzelfde jaar, de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog was net uitgebroken, schreef hij naar Johan de Witt met het voorstel hem een geheim maritiem wapen te verkopen.
Kort na het huwelijk van zijn oudste dochter Clara Maria met Theodoor Kerckrinck in 1671, verhuisde Van den Enden naar Parijs, waar hij opnieuw een Latijnse school opende. Hij werd er opgezocht door onder andere Antoine Arnauld en Gottfried Wilhelm Leibniz. Tevens raakte hij er betrokken in een complot tegen Lodewijk XIV, opgezet door de enkele ontevreden edellieden, maar waarschijnlijk door Van den Enden uitgelokt. De samenzweerders werden echter ingerekend voor ze hun plannen ten uitvoer konden brengen en Franciscus van den Enden werd veroordeeld tot de strop voor zijn aandeel in het complot. Op 27 november 1674 werd hij opgehangen voor de Bastille, nadat de adellijke samenzweerders onthoofd waren.
[bewerk] Betekenis
Een van de centrale vraagstukken rond Franciscus van den Enden is of en in hoeverre hij invloed had op de wijsbegeerte van Spinoza, een vraag die reeds door Meinsma gesteld werd. In 1990 konden Marc Bedjai en Wim Klever onafhankelijk van elkaar een tweetal anonieme pamfletten aan Van den Enden toeschrijven, het Kort Verhael van Nieuw Nederland en de Vrye Politijke Stellingen. Vooral op basis van dat laatste werk, werd vooral door Klever de stelling verdedigd dat de hele Spinozistische filosofie reeds door Van den Enden werd uitgewerkt.
De gedachte van een sterke invloed op Spinoza werd daarna ook in de meest recente biografieën van Spinoza overgenomen (in die van Stephen Nadler, maar vooral in die van Margareth Gullan-Whur). Een grondige lezing van de pamfletten toont echter dat de mogelijke invloed eerder beperkt is. De chronologie van de bronnen kan bovendien niet uitwijzen of het de leraar was die de leerling beïnvloedde of omgekeerd.
Los van deze vraag, die omwille van het gebrekkige bronnenmateriaal wellicht nooit met zekerheid beantwoord kan worden, zijn Van den Endens late geschriften zeer interessant. Zo is het duidelijk dat hij, samen met Johan de la Court (broer van de meer bekende Pieter de la Court), tot de vroegste Nederlandstalige verdedigers van de democratie gerekend dient te worden. Bovendien is zijn radicale verwerping van de slavernij uniek, zelfs binnen de groep van Amsterdamse vrijgeesten waarin hij vertoefde. Tot slot moeten ook Van den Endens aandacht voor sociale problemen en zijn voorstellen voor georganiseerde solidariteit, waarin hij vermoedelijk door Plockhoy beïnvloed was, beschouwd worden als bijzonder origineel voor zijn tijd.
[bewerk] Werken
- Philedonius (1657)
- Kort Verhael van Nieuw Nederland (1662)
- Vrye Politijke Stellingen (1665)
- Vrije Politijke Stellingen (ed. W. Klever, 1992)
[bewerk] Bibliografie
- K.O. Meinsma, Spinoza en zijn kring, Den Haag, 1896, pp. 125-157.
- J.V. Meininger en G. van Suchtelen, Liever met wercken, als met woorden, Weesp: Heureka, 1980.
- M. Bedjai, 'Metaphysique, éthique et politique dans l`œuvre du docteur Franciscus van den Enden (1602- 1674)', Studia Spinozana, nr. 6 (1990), pp. 291- 301.
- W. Klever, 'Proto-Spinoza Franciscus van den Enden', Studia Spinozana, nr. 6 (1990), pp. 281- 289.
- J. Israel, The Radical Enlightenment, Oxford: Oxford University Press, 2001, pp. 175-184.