Spaans-Amerikaanse Oorlog
De Spaans-Amerikaanse oorlog vond in 1898 plaats tussen Spanje en de Verenigde Staten. De Verenigde Staten steunden de Cubaanse opstandelingen tegen de Spaanse kolonisator en grepen de ontploffing van het Amerikaanse slagschip Maine in de haven van Havana aan om militair te interveniëren. Ook veroverden de VS de Filipijnen op de Spanjaarden, evenals Guam en Puerto Rico. De Spaans-Amerikaanse oorlog maakte een eind aan het eens zo machtige Spaanse imperium en markeerde het begin van de imperialistische politiek van de Verenigde Staten in Latijns-Amerika.
Inhoud |
[bewerk] Situatie voor 1898
Uit onvrede over het Spaanse koloniale bewind waren Cubaanse opstandelingen in de jaren negentig een guerrillastrijd begonnen tegen de Spanjaarden, met als inzet een onafhankelijk Cuba. Spanje was echter niet van plan de winstgevende kolonie op te geven en sloeg de opstand met harde hand neer. Geen van de strijdende partijen wist een beslissende overwinning te behalen, met als gevolg een slepende guerrillastrijd.
Gouverneur Valeriano Weyler besloot daarom in 1896 de opstandelingen de duimschroeven aan te draaien: hij lanceerde een reconcentratiepolitiek, waarbij de plattelandsbevolking massaal naar de grotere dorpen en steden werd gedreven, om daar in afgegrendelde concentratiekampen te leven. Wie zich verzette kreeg de kogel. Het doel was de rebellen alle middelen van bestaan uit handen te slaan, omdat ze de strijd alleen konden voortzetten dankzij systematische afpersing van de boerenbevolking. Als de akkers echter braak bleven liggen, zo redeneerde Weyler, zouden de uitgehongerde guerrilla’s hun strijd snel opgeven. Zijn plannen veranderden echter al gauw in een nachtmerrie voor de reconcentrados, die in de kampen bezweken aan honger en ziekte. De gedwongen volksverhuizing was immers de nekslag voor de agrarische productie, zodat de voedselvoorraad zienderogen slonk. Op een bevolking van 1,6 miljoen zielen stierven uiteindelijk 20.000 burgers.
[bewerk] Onrust in de VS
De strijd op Cuba haalde in de Verenigde Staten al gauw de voorpagina’s van de sensationele yellow press, die met schreeuwende, vette koppen steevast aandacht aan misdaad, schandalen en ongelukken schonk, en dezelfde methode hanteerde om de wantoestanden op Cuba aan de kaak te stellen. Berichten over de rampzalige concentratiekampen wekten alom afschuw en sterkten veel Amerikanen in hun overtuiging dat het kolonialisme had afgedaan: de opstandelingen hadden recht op een onafhankelijk Cuba. Maar terwijl de yellow press Spanje als de boeman afschilderde, was de opinie blind voor de misdaden die de rebellen begingen. Het rooskleurige beeld van heldhaftige guerrilla’s liet geen berichten toe over afpersing van de boerenbevolking, noch het platbranden van akkers en het plegen van aanslagen.
Het Witte Huis was aanvankelijk niet geneigd tot interventie, maar toen de Cubaanse crisis in 1898 in een stroomversnelling kwam, zag de republikeinse president William McKinley zich genoodzaakt tot ingrijpen. Een eerste incident vond plaats op 9 februari, toen de New York Journal met een scoop kwam: het blad had de hand weten te leggen op een privé-brief van de Spaanse ambassadeur Dupuy de Lôme, waarin hij Madrid verzekerde dat de Amerikaanse president te zwak was om Spanje tot de orde te roepen. Nog geen week later bereikte Washington het nieuws dat het slagschip Maine, dat op orders van de president naar Cuba was gestuurd om Amerikaanse staatsburgers te evacueren als de situatie op het eiland uit de hand liep, in de haven van Havana was geëxplodeerd. Uiteindelijk kwamen 266 bemanningsleden om het leven. Het incident was de lont in het kruitvat. De yellow press was er heilig van overtuigd dat de Maine op een Spaanse mijn was gelopen. Beide incidenten deden de roep om interventie alleen maar luider klinken. Spanje moest beseffen dat koloniale repressie en een aanslag niet ongestraft konden blijven.
Onder druk van de pers, de publieke opinie en de Senaat besloot McKinley Spanje uiteindelijk tot de orde te roepen. Op 27 maart eiste de president in een ultimatum aan Madrid een wapenstilstand, het opheffen van de concentratiekampen en wierp hij zichzelf op als bemiddelaar tussen Spanje en de guerrilla’s. In de hoop een oorlog te vermijden accepteerden de Spanjaarden een staakt-het-vuren en stonden ze de reconcentrados toe naar hun huizen terug te keren, maar onderhandelingen gingen hen te ver, omdat deze onder Amerikaanse auspiciën onvermijdelijk zouden uitdraaien op onafhankelijkheid.
[bewerk] Motieven
Washington nam geen genoegen met de Spaanse concessies, omdat de weg naar Cubaanse onafhankelijkheid op voorhand was afgesneden. President McKinley zag daarom geen andere mogelijkheid dan het Congres om een oorlogsverklaring te vragen. Op 20 april erkenden de congresleden de onafhankelijkheid van Cuba, en verleenden ze de president toestemming om met geweld te interveniëren indien Spanje haar troepen niet zou terugtrekken. Bovendien werd in het Teller-amendement vastgelegd dat de Amerikaanse interventie niet mocht uitdraaien op annexatie van Cuba.
Historici vinden de humanitaire claim die Washington aanvoerde voor de interventie niet altijd geloofwaardig; andere motieven speelden zeker een rol. Om te beginnen was de Republikeinse partij eind 19e eeuw in de ban geraakt van het Manifest Destiny, een stroming die volhield dat het lot de Verenigde Staten had voorbeschikt tot een grote mogendheid uit te groeien, die zich kon meten met de Europese imperia. Daarnaast hadden de ideeën van vlootgeneraal Mahan aan invloed gewonnen, die naar voorbeeld van het Britse imperium pleitte voor een grote vloot met zowel koopvaardijschepen als slagschepen, en havens in het Caribisch en Pacifisch gebied nastreefde die als stapstenen in een handelsimperium moesten dienen. Tot slot had een economische crisis in de VS begin jaren negentig geleerd dat een overschot aan goederen op de binnenlandse markt desastreus was, dus zagen zakenlieden in de oorlog een middel om Spaanse kolonies over te nemen, die vervolgens als goedkope afzetmarkten voor Amerikaanse producten konden dienen.
[bewerk] Verloop en gevolgen van de oorlog
Lang duurde de oorlog niet, want zowel de Spaanse vloot als de koloniale troepen bleken geen partij voor het veel modernere Amerikaanse leger. Het eerste oorlogsnieuws kwam echter uit de Filipijnen, een kolonie die evenals Cuba in handen was van de Spanjaarden. Op 1 mei slaagden Amerikaanse slagschepen onder leiding van commandant Dewey erin de Spaanse vloot in de haven van de hoofdstad Manilla tot zinken te brengen. Vervolgens barstte de strijd op Cuba los, waar Amerikaanse soldaten op 1 juli de heuvels rondom de stad Santiago omsingelden en kruisers de haven blokkeerden, waarna de ingesloten Spaanse vloot tijdens een ontsnappingspoging werd getorpedeerd. Twee weken later gaf Santiago zich over aan de Amerikanen. Het Spaanse debacle was compleet toen de Verenigde Staten van de situatie profiteerden door ook de Spaanse eilanden Guam en Puerto Rico te bezetten. Binnen drie maanden was de strijd beslecht. Na bemiddeling van Frankrijk werd op 12 augustus een staakt-het-vuren gesloten.
President McKinley stond voor een dilemma. Moesten de Amerikanen de zwaarbevochten Spaanse kolonies weer uit handen geven of als oorlogsbuit behouden? Het Teller-amendement maakte annexatie van Cuba onmogelijk, maar de Amerikamen kwamen tijdens de vredesonderhandelingen in Parijs, die in oktober van start gingen, toch met harde eisen aanzetten: Puerto Rico en de Filipijnen moesten in ruil voor een afkoopsom Amerikaanse kolonies worden. De Spanjaarden zagen geen andere mogelijkheid dan de twee gebieden uit handen te geven, terwijl Cuba een onafhankelijke staat werd. Spanje was als de grote verliezer uit de strijd gekomen, terwijl de Verenigde Staten als nieuwe imperiale mogendheid ten tonele verschenen.