Jean-François Champollion
Jean-François Champollion (23 december 1790 – 4 maart 1832) was een Frans taalkundige en grondlegger van de Egyptologie. Hij is beroemd door de ontcijfering van de Egyptische hiërogliefen die grotendeels aan hem te danken is.
Champollion werd geboren in Figeac en werd vaak de Jongere genoemd om hem te onderscheiden van zijn broer Champollion-Figeac. Hij was een wonderkind als het om talen ging, toen zijn broer hem in 1805 naar Parijs meenam kende hij al Hebreeuws, Syrisch en Chaldeeuws. Hij werd een leerling van De Sacy en specialiseerde zich in oosterse talen. Hij leerde Koptisch, de liturgische taal van de christenen van Egypte, die al sinds de 12e eeuw een dode taal was. Zijn kennis van deze taal was van groot belang bij zijn studie van de hiërogliefen, omdat het de voortzetting van de taal van het Oude Egypte was.
In 1812 werd hij professor in de Oude Talen in Grenoble en begon hij een encyclopedisch werk te schrijven over alles wat met het Oude Egypte te maken had. Het geografisch deel daarvan werd in in 1814 uitgegeven. Al in dit boek vermeldt hij dat hij vorderingen gemaakt had in het lezen van de opschriften van de steen van Rosetta. In 1821 gaf hij een boek getiteld De l'écriture hiëratique des Anciens Égyptiens. Er was in deze tijd een discussie over de aard van de hiëratische en hiëroglifische tekens. Stelden zij klanken voor of begrippen? In 1821 dacht Champollion nog het laatste, maar in 1822 publiceerde hij een opzienbarend hiëroglifisch alfabet. Zijn veranderde houding kwam waarschijnlijk omdat hij over de pogingen van Young om in de tekens klanken te ontdekken gelezen had. Champollion gebruikte de koningsnamen van de Ptolemeïsche tijd om de alfabetische tekens te ontrafelen. Omdat deze koningen van Griekse afkomst waren, werden hun namen inderdaad in alfabetische tekens uitgespeld. Dit gaf Champollion de sleutel in handen: de namen van de koningen staan namelijk in de Egyptische tekst op de steen van Rosetta in cartouches, ovale omlijningen.
In de jaren 1822-1824 werkte hij als een bezetene om zijn begrip van het schrift en de taal verder uit te breiden, en in 1824 gaf hij zijn Pré cis du Système Hiëroglyphique uit, waarmee de basis voor het ontcijferen van de vele inschriften en papyri gedurende 3000 jaar geschiedenis gelegd was.
Hij vertrok daarna naar Turijn om de papyri van die stad te bestuderen en vervolgens naar Egypte zelf, waar hij veel teksten eigenhandig optekende. Na zijn terugkomst in 1830 begon hij alle materiaal te ordenen en te vertalen, maar in 1832 stierf hij plotseling. Zijn broer nam daarna het werk zo goed mogelijk over en gaf zowel de Egyptische grammatica als het woordenboek uit, waaraan hij gewerkt had.