Het neefje van de tovenaar

Het neefje van de tovenaar is het eerste boek, in een reeks van zeven, van de Kronieken van Narnia van de auteur C.S. Lewis dat zich afspeelt in Narnia. Het is het zesde boek in volgorde van publicatie en is dus een prequel. De originele Engelse titel uit 1955 is The Magician's Nephew; het werd in 1958 vertaald in het Nederlands met een tweede druk in 1978 en hervertaald in 1992 met een tweede druk in 2000.

Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst kan bepaalde details van de plot en/of de afloop van het verhaal bevatten.

[bewerk] Verhaal

Polly en Digory gaan op ontdekkingsreis op zolder. Daarbij komen ze uit bij de de werkkamer van Digory's oom Andreas. Oom Andreas beweert van zichzelf dat hij een tovenaar is, en heeft een stel magische ringen in twee verschillende kleuren in zijn bezit waarmee er naar onbekende lokaties gereisd kan worden. Hoe de ringen precies werken, weet hij eigenlijk niet. Omdat hij zelf niet durft, laat hij Digory en Polly als proefkonijnen de ringen aanraken, waarna ze wegflitsen naar een onbekende locatie, een oneindig bos in eeuwige rust met diepe poelen. Deze onbekende locatie blijkt een soort van "doorgang" (portal) te zijn naar allerlei verschillende werelden, waaronder het land Narnia. Met de éne ring kunnen ze naar deze portaalwereld reizen, met de andere ring vanuit die wereld naar één van de onbekende locaties, want iedere poel is een eigen wereld.

Op één van de lokaties, een stervende wereld, ontdekken ze een hele grote groep versteende figuren en een belletje. Hoewel het belletje waarschuwt dat het niet geluid mag worden, omdat er dan vreselijke dingen gebeuren, kan Digory zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Hij luidt het belletje, en plotseling komt er beweging in de laatste versteende figuur van de rij: een dame die zich voorstelt als "Witte Heks" (haar echte naam is Jadis) komt tot leven. Deze slechte Jadis was verantwoordelijk voor de dood van het land Charn en door een ongelukkig toeval reist ze met de kinderen mee naar de gewone wereld. Daar richt ze veel onheil aan zodat er voor de kinderen niets anders op zit de heks mee terug te nemen naar de wereld waar ze vandaan kwam.

In plaats daarvan komen ze terecht in een nieuwe wereld, Narnia, die op het moment dat ze daar aankomen gecreëerd wordt door de leeuw Aslan, die een soort godfiguur representeert. De heks vlucht daar naar de bergen. De kinderen zijn getuige van de geboorte van Narnia en krijgen van Aslan de opdracht een appel van een boom in een tuin in de bergen te halen. Het is verboden deze appel te eten, maar de heks Jadis probeert Digory ervan te overtuigen dat toch te doen, omdat hij dan het eeuwige leven zou krijgen. Hij doet dat na veel twijfel niet. Teruggekomen bij de leeuw Aslan groeit uit de appel een nieuwe appelboom.

Digory krijgt van Aslan van die boom een appel om mee terug te nemen naar de gewone wereld zodat hij daarmee zijn stervende moeder kan genezen. Daar begraaft Digory de appelpitten in de tuin van zijn huis waaruit opnieuw een appelboom groeit. Als deze appelboom later door een storm geveld wordt, gebruikt hij het hout om een kleerkast te maken. Deze kleerkast is onderwerp van het volgende boek.

[bewerk] Thematiek

Omdat bekend is over Lewis dat hij de Narniaverhalen bedoeld had als een herschrijving van christelijke thematiek, bedoeld voor jonge lezers, wordt dit eerste boek algemeen gezien als een verwijzing naar de Schepping en zondeval uit het eerste boek van de bijbel, Genesis, waarin Adam en Eva van de boom der kennis van goed en kwaad eten, en daardoor de satan vrij spel geven op aarde.

De Kronieken van Narnia door C.S. Lewis