Saksen-Altenburg
Vlag | Wapen |
---|---|
Kaart | |
Hoofdstad | Altenburg |
Regeringsvorm | Monarchie/republiek |
Staatshoofd | |
Dynastie | Wettin |
Bestaan | 1603-1672/1826-1920 |
Oppervlakte | 1324 km² (1900) |
Inwoners | 142.122 (1871) 216.100 (1910) |
Taal | Duits |
Ontstaan uit | Ernestijnse hertogdommen / Saksen-Gotha- Altenburg |
Opgegaan in | Saksen-Gotha / Thüringen |
Munteenheid | Mark |
Volkslied | |
Religie | |
Locatie in het Duitse Keizerrijk | |
Bondsraad | 1 stem |
Kenteken | SA |
Saksen-Altenburg was een van de Ernestijnse hertogdommen in het huidige Thüringen dat bestond van 1603 tot 1672 en van 1826 tot 1920 (sinds 1918 als vrijstaat).
Inhoud |
[bewerk] Geschiedenis
Altenburg was sedert 1250 in het bezit van het huis Wettin en kwam rond 1329 aan het Markgraafschap Meissen. Later maakte het samen met Meissen deel uit van Keur-Saksen en in 1485 kwam het aan de Ernestijnse linie van het huis Wettin. In 1603 werd het een zelfstandig hertogdom, maar het viel na het uitsterven van de linie in 1672 toe aan Saksen-Gotha. Na het uitsterven van de linie Saksen-Gotha-Altenburg wees de Saksische koning Frederik August I in 1826 Saksen-Hildburghausen en het Saalfeldse deel van Saksen-Coburg-Saalfeld toe aan Saksen-Meiningen. Frederik van Saksen-Hildburghausen ontving ter compensatie hiervoor Saksen-Altenburg als zelfstandig hertogdom.
Frederik stond zijn land op 29 april 1831 een grondwet toe. Zijn opvolger Jozef deed in de Maartrevolutie van 1848 verdere concessies aan de progressieve beweging. Hij voerde direct stemrecht in, liet het leger de eed afleggen op de grondwet en hief de censuur op. Toen hij echter aarzelde de nieuwe landdag bijeen te roepen en de leiders van de democratische beweging liet arresteren kwam het tot onlusten. Hij deed verdere concessies aan het volk en trad op 30 november af ten faveure van zijn broer George.
Deze schafte de burgerwacht af en verving in 1850 de liberale kieswet door een kiesstelsel op basis van drie inkomensgroepen. Zijn zoon Ernst I herzag de constitutie in reactionaire zin door onder andere het recht van initiatief van de landdag en de juryrechtspraak af te schaffen. Hij draaide in 1855 tegen de wil van de landdag bij hertogelijk besluit de kieswet van 1850 terug en stelde in 1857 een nieuwe wet in. Hij sloot in 1862 een militaire conventie met Pruisen en trad in 1866 toe tot de Noord-Duitse Bond. In 1868 werden de domaniale goederen volledig van de staatseigendommen afgescheiden en in 1873 tot Ernsts privé-eigendom verklaard. In 1869 werd de kieswet van 1850 heringevoerd. Na een vernieuwd verdrag streden Altenburgse troepen in de Frans-Pruisische Oorlog van 1870/1871 en trad het land toe tot het Duitse Keizerrijk. Door de gunstige financiële situatie van het hertogdom konden de belastingen aanzienlijk verlaagd worden.
Ernsts neef en opvolger Ernst II deed in de Novemberrevolutie op 13 november 1918 troonsafstand. De vrijstaat Saksen-Altenburg ging op 1 mei 1920 op in Thüringen. Ernst II stierf in 1955 als allerlaatste Duitse soeverein en was daarmee de enige die nog ingezetene van de Duitse Democratische Republiek is geweest. Met de kinderloze dood van zijn zoons Frederik Ernst (1985) en George Maurits (1991) stierf de linie Saksen-Altenburg uit.
[bewerk] Territorium
De staat bestond uit twee ongeveer even grote delen die van elkaar werden gescheiden door een deel van het vorstendom Reuss oudere linie. De Ostkreis omvatte de steden Altenburg, Schmölln, Gößnitz, Lucka en (stadsrechten sinds 1871) Meuselwitz met de exclaves Mumsdorf, Roschütz, Hilbersdorf, Neukirchen bij Waldenburg en Russdorf bij Chemnitz; de Westkreis Eisenberg, Kahla, Orlamünde en Roda. De Ostkreis komt ongeveer overeen met het huidige district Altenburger Land.
[bewerk] Hertogen
[bewerk] 1603-1672
- 1603-1618: Johan Filips, Frederik, Johan Willem en Frederik Willem II (onder regentschap van Christiaan II en Johan George II van Saksen)
- 1618-1639: Johan Filips
- 1639-1669: Frederik Willem II
- 1669-1672: Frederik Willem III (onder regentschap van Johan George II van Saksen en Maurits van Saksen-Zeitz)
[bewerk] 1826-1918
Meer afbeeldingen die bij dit onderwerp horen kunt u vinden in de categorie Saksen-Altenburg van Wikimedia Commons. |
{{{afb_links}}} | Bondslanden van het Duitse Rijk (1871-1945) | {{{afb_groot}}} | |
---|---|---|---|
Duitse Keizerrijk: Anhalt# - Baden - Beieren - Bremen# - Brunswijk# - Elzas-Lotharingen1 - Hamburg# - Hessen-Darmstadt# - Lauenburg2 # - Lippe# - Lübeck3 # - Mecklenburg-Schwerin4 # - Mecklenburg-Strelitz4 # - Oldenburg# - Pruisen# - Reuss jongere linie5 # - Reuss oudere linie5 # - Saksen - Saksen-Altenburg6 # - Saksen-Coburg en Gotha7 # - Saksen-Meiningen6 # - Saksen-Weimar-Eisenach6 # - Schaumburg-Lippe# - Schwarzburg-Rudolstadt6 # - Schwarzburg-Sondershausen6 # - Waldeck8 # - Württemberg [#] Van 1866 tot 1871 lid van de. Noord-Duitse Bond. [*] Slechts nieuw ontstane deelstaten zijn aangegeven. [1] In 1918 geannexeerd door Frankrijk. [2] Personele unie met Pruisen, in 1876 daarin opgegaan. [3] In 1937 bij Pruisen gevoegd. [4] In 1934 verenigd tot Mecklenburg. [5] In 1919 verenigd tot Reuss. [6] In 1920 verenigd tot Thüringen. [7] In 1918 gesplitst in Coburg en Gotha. [8] In 1921/1929 opgegaan in Pruisen. [9] Sinds 1920 onder bestuur van de Volkenbond, in 1935 terug aan Duitsland als aparte deelstaat. |