Logger
De logger is een vissersvaartuig dat voor het eerst in ons land werd geïntroduceerd in 1866 door Adriaan Eugène Maas, geboren in Rotterdam en woonachtig in Scheveningen waar hij veel voor de visserij betekende.
Hij was van mening dat de toen gebruikelijke bomschuit een veel te slechte zeiler was en liet daarom in Boulogne sur Mer (Frankrijk) een nieuw schip bouwen naar het Franse model dat daar 'lougre heette. In ons land kreeg het al gauw de naam logger.
Het was een driemaster die "Scheveningen" werd gedoopt. Omdat er in Scheveningen nog geen haven was werd deze naar Vlaardingen gevaren.
Nog datzelfde jaar bestelde Maas twee nieuwe zeilloggers bij Vlaardingse scheepswerven. De twee schepen kregen de namen "Hollander" en "Arnoldine Marie" en liepen op 4 april 1867 van stapel.
De afmetingen van de eerste logger waren:
[bewerk] Tuigage
De eerste logger had een masttuigage en de emmerzeilen die in Frankrijk veel werden gebruikt. Bij de Nederlandse vissers viel die tuigage niet in de smaak. Al gauw werd overgegaan op een zogenaamde kottertuig. Een voor- of fokkenmast en een bezaanmast, beide met gaffelzeilen. Er is geen scheepstype aan te wijzen waaraan in de loop der jaren zoveel is verbouwd.
In 1910 namen er 501 zeilloggers aan de haringvangst deel. Scheveningen stond aan kop met 185 loggers. In 1920 waren er 493 zeilloggers en 29 motorloggers en in 1930 twee zeilloggers en 229 motorloggers. In 1930 voeren de laatste zeilloggers uit op haringvangst.
Verklaring van de nummering in de tekening hiernaast:
1. Emmerzeil of Loggerzeil
2. Druiltopzeil
3. Druil
4. Fokkemast of voormast
5. Bezaansmast
6. Giek
[bewerk] Indeling
De indeling van de logger was geheel afgestemd op de vleetvisserij, het vangen, verwerken en opslaan van de haring. Tevens moest er worden gerekend met een wekenlang verblijf van de bemanning. De volgende ruimten waren op een logger aanwezig: een verblijf voor de bemanning, de droogruimte, de tier- of laadruimte, nettenruimen, het reepruim, het verblijf voor de schipper en stuurmansmaat en de kombuis. Geheel voorin was het kabelgat, een ruimte voor de ankerketting. Het kabelgat, met de daaronder gelegen voorpiek, was versterkt met waterdichte schotten of wel het aanvaringsschot. Het verblijf van de bemanning, ook wel vooronder genoemd, was berekend op ± 12 mannen exclusief schipper en stuurmansmaat. Deze hadden hun verblijf in het achteruit. In de laadruimen werden de tonnen met haring opgeslagen. De droogruimen waren bedoeld als opslag van proviand.
{{{afb_links}}} | Zeilboottypes | {{{afb_groot}}} | |
---|---|---|---|
Nederlandse historische typen: Buis - Crabschuyt - Crayer - Damloper - Eiker - Fluit - Friesemaatkast - Gaffelaar - Hagenaar - Hoeker - - Heude - Hulk - Kaag - Kofschip - Kogge - Otter - Pink - Poon - Potschip - Praam - Smalschip - Snouw - Retourschip - Steilsteven - Snik - Tjalk - Waterschip - Westwerling - Wijdschip - Zetteboot - Zeilkast - Zomp Bruine vloot: Aak - Bolschepen - Botter - Hoogaars Kwak - Punter - Schokker - Schouw - Skûtsje Buitenlands historische typen: Balant - Barh - Dhow - Ewer - Galei - Galjas - Galjoen - Jonk - Karveel - Klipper - Kraak - Linieschip - Naveel - Schoener - Seyken - Xebec Zeegaande typen: Bark - Barkas - Barkentijn - Brigantijn - Brik - Fregat - Korvet - Kotter - Logger - Schoener - Windjammer Sport en recreatie : 16m2 - 420 - 470 - BM - Catamaran - Centaur - Europe - FD - FJ - Flash - J22 - J24 - Jol - Laser - Lelievlet - Mirror - Optimist - Randmeer - Schakel - Sloep - Sailhorse - Soling - Solo - Splash - Stern - Trimaran - Valk - Vaurien - Vrijheid |