Joseph Dalton Hooker
Joseph Dalton Hooker (Halesworth, Suffolk, Engeland, 30 juni 1817 – 10 december 1911, Sunningdale, Berkshire) was een Brits botanicus.
Hij was de tweede en jongste zoon van Maria en William Jackson Hooker. Op zevenjarige leeftijd bezocht hij al regelmatig de colleges botanie die zijn vader gaf aan de University of Glasgow in Glasgow. Hij was oprecht geïnteresserd in het vakgebied. In zijn latere jeugd ging hij nog korte tijd naar High School of Glasgow. Omdat het curriculum hier echter te beperkt was, werden Joseph en zijn oudere broer William van school gehaald om thuis verder te worden onderwezen. Joseph ging geneeskunde studeren aan de University of Glasgow. In die tijd was de botanie nog een onderdeel van de geneeskunde, waardoor hij in zijn studie ook in deze discipline werd onderwezen.
Inhoud |
[bewerk] Expeditie naar Antarctica met James Clark Ross
In 1839 bood James Clark Ross, een vriend van zijn vader, Joseph een positie aan als assistent-scheepsarts en natuuronderzoeker op zijn expeditie naar Antarctica op voorwaarde dat hij eerst zijn studie geneeskunde zou afronden. Het lukte hem net op tijd om zijn studie af te ronden en zijn Doctor of Medicine te behalen, waardoor hij mee kon met de expeditie.
Op 25 september 1839 vertrokken de twee expeditieschepen HMS Erebus en HMS Terror vanuit Medway. Onderweg stopten ze op Madeira om de voorraden aan te vullen. Hier kreeg Joseph de kans om voor het eerst planten te verzamelen en te determineren. Ross was onder de indruk van de activiteiten van Joseph en bood hem een kastje aan waarin hij zijn verzamelde specimens kon opbergen en bood hem tevens een plaats aan zijn tafel aan waar hij met zijn microscoop kon werken terwijl hij zijn ontdekkingen uittekende op papier.
Vervolgens kwam de expeditie langs de Canarische Eilanden waar Joseph een gevarieerde flora aantrof met zowel de endemische sooorten als geïntroduceerde soorten. Door een plotselinge aanval van acuut reuma moest hij echter stoppen met zijn werkzaamheden.
Op weg naar Kaap de Goede Hoop maakte de expeditie nog enkele tussenstops op eilanden. De tussenstops werden voornamelijk gepland om de positie te bepalen, maar dit gaf Joseph ook de kans om planten te verzamelen op een aantal eilanden. Hieronder waren de rotsige eilanden van Penedos de São Pedro e São Paulo, het Braziliaanse Trinidade en Sint-Helena waar hij zijn eerste observaties deed van lokale flora en fauna die worden verdrongen door ingevoerde soorten.
Op 17 maart 1840 bereikte de expeditie Kaap de Goede Hoop, waar Joseph een gebied aantrof met een grote biodiversiteit. Een zijn eerste werkzaamheden ter plaatse, was het laten verschepen van zijn collecties naar Engeland. Om de kans te vergroten dat zijn collecties veilig zouden aankomen, liet hij ze in meerdere sets verpakken, één voor de Royal Society, één voor de Britse admiraliteit, één voor kapitein Ross en twee voor zijn vader. Howel het verblijf slechts drie weken duurde, slaagde Joseph erin om meerd dan 300 soorten te vezamelen die hij kon classificeren en tekenen.
Op 6 april 1840 vertrokken ze naar de Kerguelen. Daar trof Joseph de kerguelenkool aan. Deze plant was ontdekt in 1776 tijdens de derde expeditie van James Cook door zijn scheepsarts William Anderson. Joseph Dalton Hooker was echter de eerste die de plant een wetenschappenlijke beschrijving gaf. Hij verzamelde en identificeerde er ook nog 150 verschillende plantensoorten. Hieronder waren 18 bloemplanten, 3 varens, 35 mossen en voor de rest zeewieren en korstmossen. Het verzamelen gebeurde onder moeilijke omstandighecden vanwege lage temperaturen, vorst, sneeuw, onbegaanbaar terrein en de bijna continue aanwezige wind.
Op 20 juli 1840 vertrok de expeditie naar Hobart in wat toen nog Van Diemensland heette, het latere Tasmanië. Op 16 augustus arriveerden ze in Hobart en werd de expeditie van nieuwe voorraden voorzien. Op 12 oktober vertrokken ze naar de Auckland Islands, waar ze op 20 november arriveerden op Enderby Island. Hier bleven ze drie weken om te wachten op de Antacrticsche zomer. Jospeh verzamelde hier weer een aantal planten. Hierna verbleven ze nog kort op Campbell Island waar Joseph nog een aantal planten verzamelde. Vervolgens zeilden ze naar de zuidpoolcirkel.
Gedurende de daaropvolgende drie maanden op zee, bereikten de HMS Erebus en HMS Terror zuidelijker afstanden dan enige andere expeditie daarvoor. Met magnetisch onderzoek en het omvaren van Antarctica kon James Clark Ross accuraat de positie van de magnetische zuidpool bepalen. Gedurende deze omvaring werd ook Mount Erebus ontdekt.
Op 6 april 1841 keerde de expeditie terug in Hobart. Gedurende de volgende drie maanden, werden de twee schepen die door het ijs hadden gevaren, opgeknapt en werden de voorraden aangevuld. Op 6 juli vertrok de expeditie naar Sydney waar ze op 14 juli arriveerden in Botany Bay. Vervolgens vertrok de expeditie naar Nieuw-Zeeland, waar ze op 16 augustus arriveerden in Bay of Islands. Joseph ondernam meerdere excursies gedurende de drie maanden van hun verblijf. Omdat een groot gedeelte van de Nieuw-Zeelandse flora al was beschreven, bleven zijn nieuwe ontdekkingen voornamelijk beperkt tot mossen.
Halverwege november 1841 kreeg Joseph een brief van zijn vader omdat zijn vader was benoemd tot directeur van de Royal Botanic Gardens, Kew. Om zijn vader te feliciteren zond Joseph zijn vader een schip vol met levende planten. Vlak hierna vertrok de expeditie weer naar het Antarctisch gebied.
De HMS Erebus en HMS Terror vertrokken naar de plek waar vandaan ze het vorige jaar waren vertrokken. Op 1 januari 1842 waren de schepen echter ingesloten door ijs. Op 17 januari stak er een hevige storm op. Toen de storm ging liggen, werden de beschadigde schepen gerepareerd. De schepen waren zuidelijker gevaren dan ooit tevoren. Omdat de Antarctische winter zich zou aandienen, gaf Ross de opdracht om naar warmere wateren te vertrekken.
Op 12 maart, onderweg naar de Falklandeilanden, stak er een nog hevigere storm op. De schepen werden tegen ijsbergen aangeslagen en tijdens de storm verloren de twee schepen elkaar in een donkere nacht uit het zicht. Uiteindelijk vonden ze elkaar weer met behulp van lichtsignalen.
Op 6 april arriveerde de expeditie bij de Falklandeilanden. Hiervandaan vertrokken ze al weer snel naar Hermit Island. Hier was Joseph de eerste die er planten verzamelde na een bezoek van Charles Darwin een aantal jaren eerder. In het koude vochtige klimaat van het eiland verzamelde hij 100 soorten mossen en trof hij planten aan die gelijkenis vertoonden of zelfs identiek leken te zijn aan soorten uit Engeland. Hiermee begon zijn levenslangse studie van de biogeografie. De expeditie kwam ook nog langs Vuurland, Sint-Helena en Ascension, voordat de terugreis naar Engeland werd aangevangen.
De expeditie arriveerde op 4 september 1843 in Engeland, na een reis van bijna 4½ jaar. Na de reis sprak Joseph Dalton Hooker af met Charles Darwin, die hij voor de reis al kort gesproken had. Ze vergeleken elkaars aantekeningen en sloten een levenslange vriendschap. Ze raadpleegden elkaar regelmatig over hun theorieën, Darwin over zijn theorie over de evolutie van soorten en Hooker over zijn theorie over de verspreiding van soorten. Hooker classificeerde op Darwins verzoek de planten die Darwin had verzameld op de Galápagoseilanden.
Naar aanleiding van de expeditie publiceerde Hooker jaren later zijn publicaties over zijn ontdekkingen: Flora Antarctica (1844-1847), Flora Novae-Zelandiae (1853-1855) en Flora Tasmaniae (1855-1860).
[bewerk] Expeditie naar de Himalaya
Enige jaren na zijn terugkeer in Engeland, begon Joseph Dalton Hooker met de planning voor een nieuwe expeditie. Zijn vriend Hugh Falconer beviel hem Sikkim aan omdat dat toen nog onafhankelijke land nog niet uitgebreid was onderzocht. Hooker keek er naar uit om planten van zijn Antarctica-expeditie te vergelijken met flora uit die streken. Zijn vader ondersteunde hem met 400 Britse pond per jaar om de noordelijke streken van India te onderzoeken en planten te verzamelen voor de Royal Botanic Gardens, Kew waarvan zijn vader nog steeds directeur was. Hij vertrok op 11 november 1847 aan boord van het stoomschip Sidon vanuit Southampton.
Het schip voer via Lissabon, Gibraltar en Malta naar Alexandrië in Egypte. Joseph Dalton Hooker bekeek het historische erfgoed van Egypte en onderzocht ook hier de flora en ging daar zo in op, dat het hem niet was opgevallen dat zijn reisgenoten zonder hem waren vertrokken. Uiteindelijk slaagde hij erin om zijn reisgenoten per dromedaris in te halen en kwam hij in Suez aan boord van de Moozuffe, een stoomfregat van de Indiase marine, dat vervolgens naar Calcutta voer. Zijn hut was vlak naast de kolenstookruimte gevestigd. Zijn droogpapieren die hij gebruikte om zijn herbariumspecimens te verzamelen, gingen vervolgens verloren aan water en rook van de brandende kolen.
De Moozuffe arriveerde op 12 januari 1848 in Calcutta. Hooker kreeg hier een teleurstelling te verwerken omdat hij geen herbariumspecimens kon aanmaken omdat hij geen droogpapier meer had. Zijn eerste excursie was een geologische veldtrip op zoek naar kolen, die werd geleid door David Williams van de Geological Survey of India. Op 28 januari sloot Hooker zich bij Williams aan. Ze reden eerst naar Hugli-Chuchura waarna ze de Grand Trunk Road westwaards volgden naarhet kolenbekken van Damood Valley.
Uiteindelijk keerde Hooker terug naar zijn eigenlijke missie. Hij regelde een boot die hem over de Ganges stroomafwaarts naar Bhagulpore bracht. Van hieruit vertrok hij naar Sikkim. Onderweg kwam hij door Patna, waar hij de productie van opium aanschouwde. Hij kreeg hier een aantal specimens en tekenigen die het productieproces van opium illustrreerden. De tekeningen bewaarde hij voor zijn vader die een museum voor economische botanie had opgericht. Hij vervolgde zijn reis door het binnenland van India naar Purnea wat hij deeed met een systeem waarbij aflossingsploegen van mannen de zware goederen vervoerden, wat een inspannende en trage methode van reizen was.
De verandering in klimaat viel Hooker op toen hij van het laagland naar de bergen trok. De relatieve luchtvochtigheid nam toe en de vegatetatie werd dichterbegroeid. Hij deed van deze zaken uitgebreid verslag. Hij was naast zijn kennis van de botanie, ook wel onderlegd in geologie, meteorologie en cartografie. Vijftig jaar nadat hij zijn kaarten had gemaakt, werden deze nog steeds gebruikt en bleken ze een hoge mate van accuratesse te bezitten.
Op 6 april 1848 bereikte Hooker uiteindelijk Darjeeling. Hier ontmoette hij Brian Houghton Hodgson, die hem zijn huis aanbood als onderkomen van waaruit hij zijn expedities kon ondernemen. Gedurende de maanden die volgens, was Hooker in staat om zijn Flora Antarctica te vervolledigen, iets waar hij gedurende de zes jaar na zijn terugkeer in Londen niet aan was toegekomen. Ook onderzocht hij in deze maanden de flora in de omgeving van Darjeeling, waarbij hij een aantal nieuwe Rhododendron-soorten ontdekte.
De Britse politike waarnemer, Archibald Campbell probeerde meerdere keren om toestemming te verkrijgen voor Hooker om door Sikkim te reizen, maar meermalen werd deze toestemming geweigerd door de Radja en de Dewan van Sikkim. Uiteindelijk gaven ze toe na druk van Groot-Britannië, de toenmalige koloniale overheerser van India. De Dewan waarschuwde echter wel om de noordelijke grens met Tibet niet te passeren.
Hierdoor konden Hooker en Archibald Campbell op 27 oktober 1848 vertrekken met een ploeg van 56 dragers, plantenverzamelaars, koks, vogelverzamelaars en veiligheidsmensen. De veiligheidsmensen moesten zorgen voor de veiligheid omdat er tijdens de expeditie daarover nog veel onzekerheden waren. De groep reisde door Sikkim en het westen van Nepal. Toen Hooker en Campbell de grens met Tibet uiteindelijk wel passeerden, werden ze op last van de Dewan in november 1849 gevangen genomen. De Britse regering wist hun uiteindelijk na een aantal weken vrij te krijgen door te dreigen Sikkim binnen te vallen met militairen.
Na zijn vrijlating reisde Hooker in 1850 met Thomas Thomson door Ooost-Bengalen. De twee keerden in 1851 terug naar Engeland. Ze schreven samen het eerste deel van Flora Indica (1855), een project dat echter vanwege een gebrek aan steun van de British East India Company nooit werd voltooid. De inleiding over de biogeografie van de Indiase flora werd echter wel beschouwd als een van de belangrijkste uiteenzettingen van Hooker over biogeografie. Naar aanleiding van de expeditie publiceerde Hooker ook nog The Rhododendrons of Sikkim-Himalaya (1851), twee delen van Himalayan Journal (1854) die hij opdroeg aan Charles Darwin en The Flora of British India (1872-1897).
In totaal verzamelde Hooker 7000 plantensoorten uit India en Nepal. Hieronder waren 25 voorheen onbekende Rhododendron-soorten. De planten werden opgenomen in de collectie van de Royal Botanic Gardens, Kew.
Hooker ondernam hierna nog reizen naar Libanon en Syrië in 1860, het Atlasgebergte in Marokko in 1871 en de Rocky Mountains in Colorado en Utah in 1877.
[bewerk] Directoraat van de Royal Botanic Gardens, Kew
Op 5 juni 1855 werd Joseph benoemd als assistent-directeur van de Royal Botanic Gardens, Kew en diende hij onder zijn vader, die nog steeds directeur was. Toen zijn vader in 1865 stierf, volgde Joseph hem op als directeur.
Joseph Dak droeg veel bij aan de botanische tuin, waaronder de “in een t gerangscikte” broeikassen (inmiddels vervangen door Princess of Wales Conservatory), Jodrell Laboratory (onderzoekslaboratorium) en Order Beds (plantenbedden waarin de planten zijn gerangschikt volgens het Bentham & Hooker-systeem). Gedurende het directoraat van Joseph Dalton Hooker, doneerde kunstnares Marianne North honderden van haar tekeningen aan de botanische tuin en zorgde zij ook voor een gallery om deze ten toon te stellen. Op Hookers gezag werden Braziliaanse rubberbomen (Hevea brasiliensis) in de botanische tuin opgekweekt en vervolgens gedistribueerd naar Ceylon en Maleisië. Dit was het begin van de grootschalige rubberindustrie in Azië. In 1885 stopte Joseph als directeur van de botanische tuin en werd hij opgevolgd door zijn schoonzoon William Turner Thiselton Dyer.
Van 1873 tot 1878 was Hooker ook nog voorzitter van de Royal Society. Hij schreef in zijn latere leven nog een aantal werken, waaronder Outlines of the Distribution of Arctic Plants (1862), Student’s Flora of the British Isles (1870), Genera Plantarum (met George Bentham, 1860-1883) en Flora of British India (1855–1897).
Voor botanische namen die hij heeft gepubliceerd, wordt de standaardafkorting Hook.f. gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn Bulbinella rossii (genoemd naar James Clark Ross), Pleurophyllum speciosum en Anisotome latifolia.
Hooker overleed op 10 december 1913 op 94-jarige leeftijd. Hij werd begraven in Westminster Abbey.
[bewerk] Externe links en referenties
- Sir Joseph Dalton Hooker, Traveller and Plant Collector, Ray Desmond, Antique Collectors Club, 1999, ISBN 1-85149-305-0
- PlantExplorers.com: Joseph Dalton Hooker
- Royal Botanic Gardens, Kew: Sir Joseph Dalton Hooker (1817–1911)
- Rare books from the Missouri Botanical Garden Library: Illustrations of Himalayan Plants by Joseph Dalton Hooker, John Fergusson Cathcart & Walter Hood Fitch
- Biografie door Jim Endersby
- Joseph Dalton Hooker (1817-1911)
- Australian Dictionary of Biography
- Beschrijving van de reis door Sikkim