Wiskundig bewijs
In de wiskunde bestaat een bewijs uit het aantonen dat, gegeven bepaalde axioma's, een bepaalde bewering waar is. Hierbij gebruikt men de regels van de logica.
Het bewezen resultaat is een stelling of theorema. Een eenvoudige stelling, die alleen als hulpmiddel voor het bewijs van een andere stelling dient, wordt lemma genoemd.
Wanneer een stelling bewezen is, kan hiermee het bouwwerk van de wiskunde verder worden uitgebouwd.
Enkele gebruikelijke bewijsvoeringstechnieken zijn:
- Direct bewijs: wanneer de stelling bewezen wordt met gebruik van alleen de axioma's, de logica en eerder op dezelfde wijze bewezen stellingen.
- Bewijs door inductie: wanneer een 'basis geval of 0-geval bewezen is, en er een inductie-regel aangetoond kan worden. Wordt vaak gebruikt voor reeksen.
- Bewijs uit het ongerijmde: Bij deze redeneer wijze wordt het omgekeerde van de stelling aangenomen, en wordt aangetoond dat dit tot een tegenspraak leidt.
- Constructivistisch bewijs of bestaansbewijs: het aantonen dat iets bestaat door er een voorbeeld van te construeren.
Een bewering waarvan men vermoedt dat deze waar is, maar nog niet bewezen is, wordt een vermoeden genoemd.
Soms kan aangetoond worden dat een stelling niet bewezen kan worden uitgaande van een bepaalde stelsel van axioma's. Een voorbeeld hiervan is de continuum hypothesis. In de meeste axiomastelsels zijn er beweringen die noch bewezen noch ontkracht kunnen worden, dit volgt uit Gödels onvolledigheidsstelling.