Erik van Pommeren (Darłowo, Pommeren 1382 - aldaar 1459) was als Erik VII koning van Denemarken (1412-1439), als Erik III koning van Noorwegen (1389-1442) en als Erik XIII koning van Zweden (1412-1439). Hij was de zoon van Warcisław VII van Pommeren en Maria van Mecklenburg, de enige nog levende kleindochter van Waldemar IV van Denemarken en ook een afstammeling van Magnus I van Zweden en Haakon V van Noorwegen. In 1406 trouwde Erik met Philippa van Engeland, dochter van koning Hendrik IV.
Door zijn relatie met het Deense koninklijk huis werd hij door de zus van zijn grootmoeder, Margaretha I van Denemarken, uitgeroepen als haar opvolger voor de Deense troon. Bij de totstandkoming van de Kalmarunie in 1397 werd hij tot koning gekroond van de drie rijken, maar zolang Margaretha leefde was hij slechts de kroonprins met de titel van koning.
Uit bronnen blijkt dat Erik een standvastig persoon was, met een scherp verstand. Een groot deel van zijn amtstermijn werd gekenmerk door zijn geschillen met de graven van Holstein. Hij wilde Zuid-Jutland (Sleeswijk) terugveroveren middels een politiek van oorlogvoeren, in plaats van onderhandelingen. Het resultaat was een uitputtende oorlog. Hij kon geen terreinwinst boeken, en verloor sommige stukken die Margaretha al had veroverd. De oorlog was een molensteen voor de Deense economie.
Toen er in 1430 en later verzet kwam tegen zijn beleid van de Deense en Zweedse adel, verliet hij Denemarken. In 1439 werd hij afgezet. Alleen in Noorwegen mocht hij nog regeren, omdat het koninkrijk, in tegenstelling tot de andere twee leden van de Kalmarunie, erfelijk was. In 1442 handigde hij ook Noorwegen over aan zijn neef Christoffel III van Beieren.