Spartaanse koningen
Het koningschap in het oude Sparta was afwijkend ten opzichte van andere Griekse stadstaten.
Sparta bleef tot in de klassieke tijd geregeerd door koningen, op een ogenblik dat in vrijwel alle andere Griekse stadstaten de erfelijke monarchie was verdwenen. Bovendien regeerden er steeds twee koningen gelijktijdig. Daar was een historische verklaring voor. Op een zeker moment in de vroegste geschiedenis kreeg de op dat moment regerende koning als eerstgeborene een tweeling, twee jongens: Agias en Eurypon. Toen het orakel van Delphi werd geraadpleegd over de vraag wie nu eigenlijk de wettige troonopvolger was, kreeg men ten antwoord dat ze allebei koning moesten worden. Zo gebeurde ook, en de beide prinsen stichtten elk hun eigen dynastie: de Agiaden en de Eurypontiden (zie ook: Lijst van koningen van Sparta).
In de praktijk lagen de beide koningshuizen regelmatig met elkaar overhoop, maar daar trokken de Spartanen zich weinig van aan: zolang de koningen hun energie verspilden met kibbelen konden ze geen "gevaarlijke" dingen doen.
De werkelijke politieke macht van de koningen was dan ook niet erg groot. Zij stonden onder permanent toezicht van vijf eforen ("toezichters", d.i. jaarlijks verkozen ambtenaren) die hun beleid moesten evalueren en hen eventueel tot de orde mochten roepen. Eens in de acht jaar moesten de dienstdoende eforen een plaatselijk orakel raadplegen met de vraag of de regerende koningen nog de gunst van de goden genoten. In feite bleef er van hun oorspronkelijke koningsmacht alleen een aantal religieuze en militaire verplichtingen over.
De erfopvolging was zó geregeld dat niet noodzakelijk de oudste zoon als kroonprins gold, maar wel de eerste zoon die tijdens de regering van zijn vader geboren werd, tenminste als deze uit een echt Spartaanse moeder was geboren. Het was de Spartaanse koningen overigens verboden met een vreemdelinge te trouwen. Als een koning geen zonen had of dezen om een of andere reden (bv. een lichamelijk gebrek) niet geschikt bevonden werden voor de koninklijke waardigheid, dan volgde de naaste bloedverwant op. Deze laatste nam ook als voogd de regeringszaken waar indien een wettige troonopvolger nog minderjarig was: omdat hij alle functies van de koning uitoefende werd hij door geschiedschrijvers ook vaak -ten onrechte- “koning’ genoemd.