Richard Rorty
Richard Rorty (geboren 4 oktober, 1931 in New York City) is een Amerikaanse filosoof. Rorty is sceptisch ten aanzien van de mogelijkheid om van de filosofie door middel van taalkundige analyses een exacte wetenschap te maken. In 1979 publiceerde hij zijn hoofdwerk: Philosophy and the mirror of nature waarin hij afstand neemt van de analytische methode.
Hij probeert in zijn werk de pretenties te ontmaskeren van filosofen die een algemene fundering geven aan onze kennis, onze moraal of identiteit. Rorty beschouwt zichzelf eerder als een commentator op actuele ontwikkelingen in de filosofie dan als iemand die zelf filosofische theorieën ontwikkelt.
In de traditie van de twintigste-eeuwse Angelsaksische analytische filosofie hield hij zich voornamelijk bezig met kentheoretische en taalfilosofische kwesties. Daarin onderscheidt hij twee soorten problemen:
- Echte filosofische problemen (logisch oplosbaar) en
- Pseudo-filosofische problemen (niet met logische en wetenschappelijke middelen oplosbaar, bijvoorbeeld de zin van het menselijk bestaan, het wezen van de natuur en goddelijke eigenschappen van de ziel)
Volgens de analytische filosofie moeten filosofen zich onderscheiden door een bepaalde systematische manier van analyseren van problemen en correct taalgebruik. Onhelder denken hangt, volgens de analytisch filosofen, ten nauwste samen met onhelder taalgebruik.
Rorty noemt de door hem voorgestane vorm van filosoferen hermeneutisch, ofwel de kunst van het interpreteren. Wat in de filosofie wordt geïnterpreteerd is niet de werkelijkheid, maar interpretaties van de werkelijkheid. Hij ontleent aan Hans Georg Gadamer het idee van spel en van interpretatie en herinterpretatie, maar Rorty koppelt zijn hermeneutiek los van het bereiken van de waarheid.
Filosofie toont volgens Rorty meer overeenkomst met de letteren dan met de (natuur)wetenschappen. Originaliteit en creativiteit zijn volgens Rorty betere criteria om filosofie te waarderen dan waarheid of objectiviteit.
De filosofie is, volgens Rorty, na de teloorgang van stromingen zoals de fenomenologie en de analytische filosofie, rijp voor de herontdekking van het pragmatisme waarin uitspraken worden beoordeeld op hun consequenties en interpretaties worden vergeleken op hun bruikbaarheid.
Rorty wordt postmodernist genoemd, hij noemt zichzelf echter liever postnietzscheaans. Rorty is pragmatischer, nuchterder en toegankelijker dan de Franse postmodernisten.
Filosofie is volgens Rorty een taalspel (een geheel van gewoonten, instituties en regels) te midden van andere taalspelen zoals religie, wetenschap, kunst en politiek. We kunnen niet op logische en methodologische wijze vaststellen welke taalspelen kloppen. Er zijn volgens Rorty geen neutrale taalspelen om overstijgende criteria te bepalen om taalspelen te beoordelen.
De voornaamste episoden in de ontwikkeling van filosofie als kentheorie zijn volgens Rorty:
- René Descartes scheidde materie en geest en 'bewees' dat we over beide tot zekere kennis kunnen komen.
- John Locke lanceerde het idee van een kentheorie die niet-empirische kennis over de werking van de geest kan leveren.
- Immanuel Kant 'bewees' dat de door ons ervaren werkelijkheid een functie is van de geest.
Rorty onderscheidt twee soorten van filosofie:
- Systematische filosofie (normale filosofen): Zij houden zich aan de regels van het gangbare taalspel en blijven binnen de kentheoretische traditie in de filosofie. Het zijn de analytische filosofen. Hun taalspel biedt een zodanig houvast, in de vorm van een gedeelde achtergrond aan uitgangspunten en interesses, dat filosofen systematisch aan bepaalde problemen kunnen werken en daarover theorieën kunnen ontwikkelen.
- Stichtende filosofie (abnormale filosofen): verzetten zich tegen het taalspel als funderende kentheorie en ontwikkelen ook geen systematische filosofie. Stichtende filosofen weten dat uitspraken hun betekenis niet ontlenen aan hun verhouding tot de werkelijkheid, maar aan hun verbinding met andere uitspraken binnen een taalspel.
Filosofen uit de hegeliaanse traditie (zoals Rorty) denken of schrijven niet direct over de werkelijkheid, maar schrijven in hun teksten over de teksten van hun voorgangers en tijdgenoten. Filosofen uit de hegeliaanse traditie beschouwen filosofie als een literaire traditie waarbinnen men voortdurend commentaar levert op voorgangers. De teksten binnen deze traditie verwijzen niet direct naar de werkelijkheid, maar in eerste instantie naar andere teksten uit de traditie. Dit in tegenstelling tot filosofen uit de kantiaanse traditie die filosofie beschouwen als een zelfstandige discipline met eigen, min of meer tijdloze, problemen betreffende de verhouding tussen denken en werkelijkheid.
Als het taalspel van de filosofie als kentheorie is verlaten, dan heeft de filosofie geen eigen object meer. De filosoof wordt dan commentator van zijn tijd, iemand die schrijft vanuit de vertrouwdheid met een bepaalde denktraditie. Argumenten functioneren indien geformuleerd in het gangbare taalspel. Wie dus buiten de kentheoretische traditie wil argumenteren moet een eigen taalspel ontwikkelen.
Inhoud |
[bewerk] Pragmatisme, waarheid en solidariteit
Rorty verwerpt de correspondentietheorie van de waarheid (waarheid stemt overeen met werkelijkheid). We kunnen volgens Rorty een uitspraak niet rechtstreeks met de werkelijkheid vergelijken, alleen vergelijken met andere concurrerende uitspraken. Waarheid is niet een eigenschap van de werkelijkheid, maar van onze taal. Rorty zoekt aldus geen neutrale waarheidscriteria die geldig zijn voor elk taalspel. Volgens Rorty klopt de coherentietheorie van de waarheid alleen indien we binnen één taalspel blijven en daar uitspraken met mekaar vergelijken, niet indien we de waarheid in het geheel van de taalspelen gaan zoeken. Rorty steunt hiervoor op Thomas Kuhn. Kuhn stelt dat paradigma's zich niet onpartijdig laten vergelijken in de natuurwetenschap. Rorty trekt die stelling door naar de taalspelen (paradigma en taalspel toont grote overeenkomst) en behandelt de natuurwetenschap consequent op één lijn met bijvoorbeeld kunst en politiek als gelijkwaardige maatschappelijke en culturele fenomenen.
Rorty meent met John Dewey dat de rechtvaardiging van alle inspanningen, ook filosofische en wetenschappelijke, berust op hun praktische bijdrage aan de samenleving. Daarom is er geen scheiding tussen wetenschap, filosofie en politiek, het gaat Rorty erom om met verschillende middelen dezelfde doelstellingen te realiseren. Vrije discussies moeten hiervoor de leidraad vormen en alles wat dit in de weg staat moet opgeruimd worden (onder meer dus de filosofische waarheidstheorieën). Rorty sluit hier aan bij de latere Wittgenstein.
Het pragmatisme is geen alternatieve waarheidstheorie, het stelt vast dat de term 'waar' gebruikt wordt in die gevallen waarin mensen hun tevredenheid willen uitdrukken over het praktische succes dat met behulp van een bepaalde gedachte is behaald. Het streven naar waarheid, zekere kennis of objectiviteit is niet alleen een illusie, het is ook onwenselijk. Pragmatisme is een keuze voor solidariteit: de pragmatist verdedigt posities louter in termen van het belang van de leden van de gemeenschappen waarvan zij deel uit maakt.
[bewerk] Wij en het goede
Rorty behandelt het begrip 'goed' op dezelfde manier als 'waar'. Het houdt volgens Rorty geen verwijzing in naar de essentie van de werkelijkheid.
In de fundamentalistische en essentialistische filosofische traditie probeert men voortdurend om achter het alledaags gebruik van termen als waar en goed een zuivere essentie te ontwaren. Die essentie zou dan moeten corresponderen met de werkelijkheid. Rorty kiest voor de burgerlijke westerse ideeën. Veel toonaangevende filosofen van deze eeuw, vooral diegenen die direct door Marx of Nietzsche zijn beïnvloed, hebben zich juist tegen deze samenleving gekeerd.
In zijn ideeën over moraal is Rorty sterk beïnvloed door de Amerikaanse analytisch filosoof Wilfred Sellars. Volgens Sellars is moraal een kwestie van erkenning van anderen als medeleden van een bepaalde gemeenschap als één van ons. Onze moraal strekt zich uit tot degenen met wie wij ons kunnen identificeren. Rorty verzet zich tegen de pogingen van het christendom en de kantiaanse filosofie om de moraal te funderen in het mens-zijn als zodanig. Met wie we ons solidair voelen of wanneer we vinden dat er een morele grens is overtreden, wordt in feite bepaald door min of meer contingente historische omstandigheden.
Rorty gelooft niet in universele solidariteit. Hij gelooft wel dat geleidelijk aan meer groepen mensen tot dezelfde gemeenschap kunnen gaan behoren. Moraal is een kwestie van wij-intenties, het vermogen om anderen te zien als één-van-ons. Dit gevoel wordt het beste overgebracht door de journalisten en de romanschrijvers. Filosofen hebben daarentegen, in navolging van Plato, het christendom en Kant, de neiging om moraal te situeren op het niveau van de mensheid als geheel en de mens als zodanig. Moraal wordt hierdoor meer iets abstracts dan onmiddellijke solidariteit met 'één van ons'.
Wij zijn gewend over onze eigen westerse morele traditie te spreken in universalistische termen zoals vrijheid, gelijkheid en mensenrechten. Volgens Rorty moeten we deze begrippen niet universalistisch opvatten, maar als een uitdrukking van wat 'wij' willen dat 'onze' mensen zou toekomen, een vorm van etnocentrisme. Rorty verzet zich tegen de kantiaanse filosofie van John Rawls die in een individu een harde universele en rationele kern onderscheidt van anderzijds een geheel aan toevallige, particuliere omstandigheden.
Rorty weerlegt de verwijten tegen zijn relativisme en beschouwt zijn eigen filosofie niet als relativistisch. Er zijn wel criteria voor waarheid, maar die zijn alleen mogelijk binnen eenzelfde taalspel. Hij stelt dat relativisme net zo pretentieus is als fundamentalisme.
De eigen moraliteit van de gemeenschap kan volgens Rorty alleen worden afgemeten aan een praktische vergelijking tussen de eigen praktijken en die van andere gemeenschappen, niet aan de standaarden van een moraal die voor alle gemeenschappen geldt.
[bewerk] Filosofie in dienst van ironie en liberalisme
Rorty onderscheidt twee betekeninssen in de filosofie:
- Particuliere betekenis van filosofie: middel voor reflexief individu om uiting te geven aan de worsteling met de contingentie van hun bestaan;
- Publieke betekenis van filosofie: één van de middelen waarmee de leden van een samenleving communiceren over hun hoop en verwachtingen.
Het eerste is ironie, het besef van de onophefbare contingentie (zinloosheid) van het eigen bestaan. Het tweede is het liberalisme ofwel de hoop van de westerse burgerij. Ironie en liberalisme kunnen niet onder één overkoepelende filosofie samengaan.
De moraal draait volgens Rorty om de 'wij-intenties' van de leden van een bepaalde gemeenschap. Een belangrijk element in Rorty's antifundamentalisme en zijn solidariteitsethos is de contingentiegedachte: het had ook anders kunnen zijn. De werkelijkheid wordt door ons niet gevonden, maar gemaakt.
Er is een spanning tussen een particulier besef van de contingentie van het bestaan en de publieke verplichtingen ten opzichte van de samenleving anderzijds. Volgens Rorty moeten we beide van elkaar scheiden.
Ironie is het besef van de contingentie van het eigen bestaan. Ironici worstelen met het besef dat het bestaan geen eigen kern heeft, maar afhangt van omstandigheden waar ze geen vat op hebben. Rorty interpreteert hun werk, literatoren zoals Kierkegaard, Nietzsche, Heidegger, Foucault, Baudelaire, Proust, Nabokov als de neerslag van die worsteling; ze creëren een eigen vocabulaire, een eigen identiteit.
Daarnaast onderscheidt Rorty auteurs die zich bezighouden met publieke regels, zoals Marx (socialisme), John Stuart Mill (nut en de vrijheid), John Dewey (vooruitgang), John Rawls (samenleving met een rechtvaardige grondstructuur) en Jürgen Habermas (rationele samenleving): deze doen beroep op onze solidariteit, zij schrijven in dienst van maatschappelijke doelstellingen.
Ironie en solidariteit kunnen volgens Rorty echter niet theoretisch met elkaar verzoend worden. Rorty's liberaal utopia is een cultuur die doortrokken is van het besef van contingentie. Individuen hebben daarin de ruimte om autonoom te zijn en toch solidair en publieke spelregels zijn niet vaststaand maar veranderlijk.
[bewerk] Externe verwijzingen
- Homepage Richard Rorty (en)
- 'Ik doe mijn werk' door Heleen van Doremalen in De Groene Amsterdammer op 2 juli 1997
Bron(nen): |
|