Petrus Jacobus Kipp
Petrus Jacobus Kipp (Utrecht, 5 maart 1808 - Delft, 3 februari 1864) was een Nederlandse apotheker, chemicus en instrumentenmaker. Hij is bekend geworden als de uitvinder van het 'toestel van Kipp', een chemisch toestel voor het ontwikkelen van gassen.
Nadat Kipp in 1829 was geslaagd voor zijn examen wilde hij aan de slag als apotheker. Anders dan bij de universitaire geneeskunde-opleiding had het apothekersdiploma voor 1877 echter geen landelijke maar slechts een provinciale status. Kipp wilde graag een apothekerszaak beginnen in Delft - en dus in een andere provincie - en diende daarvoor eerst een test voor de provinciale medische raad te ondergaan. In het begin van de negentiende eeuw was er in Delft - net als in veel andere steden - een overschot aan apothekers. Veel apothekers besloten daarom om naast hun apothekersbestaan ook andere activiteiten te ontplooien. Zo begon Kipp in 1830 in Delft een zaak voor de handel in wetenschappelijke instrumenten en chemicaliën. In eerste instantie verdiende hij het meeste geld met de handel in chemicaliën, maar nadat hij in 1850 een catalogus had uitgebracht met instrumenten die hij uit Duitsland en Frankrijk importeerde, werd de verkoop van instrumenten steeds belangrijker.
In 1840 werd Kipp gekozen als lid van de medische raad van de stad Delft. In die functie voerde hij allerlei chemische onderzoeken uit in opdracht van de autoriteiten, waaronder onderzoeken aan drinkwater en onderzoek naar lampolie voor gebruik in de straatlantaarns. Veel apothekers hielden zich in die tijd bezig met het professionaliseren van het vakgebied. Kipp was in 1842 één van de oprichters van de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering der Pharmacie. In 1842 werd in Delft de Polytechnische Hogeschool opgericht door Koning Willem II. Het jaar daarna werd Carel Frederik Donnadieu, een vriend van Kipp, aangesteld als Scheikundig hoogleraar. Tussen 1844 en 1850 verdiende Kipp geld bij door Duitstalige scheikundeboeken in het Nederlands te vertalen voor gebruik aan de Hogeschool.
In 1842 publiceerde Kipp de resultaten van zijn onderzoek naar de waarneming van arsenicum in de lever en nieren van konijnen. Voor dit onderzoek had hij gebruikgemaakt van een apparaat voor het genereren van waterstof, dat in 1836 was ontwikkeld door de Engelse scheikundige James Marsh. Omdat de ontwikkeling van de waterstof niet gemakkelijk op ieder moment kon worden afgebroken, was Kipp niet heel tevreden over dit apparaat. Hij besloot daarop zijn eigen gasgenerator te ontwerpen. Zijn eerste exemplaar werd gemaakt door de Duitse glasblazer Geissler; dit exemplaar was nog erg kwetsbaar. Kipp maakte nog datzelfde jaar een nieuw ontwerp, waarvan het eerste exemplaar ook weer door Geissler werd vervaardigd. Dit exemplaar zou model staan voor alle latere versies van het 'toestel van Kipp'. In 1844 publiceerde hij een beschrijving van zijn instrument in het "Tijdschrift voor Handel en Nijverheid". Het oudst bekende exemplaar van het toestel van Kipp is in het bezit van Museum Boerhaave in Leiden. Dit toestel heeft een hoogte van 62 centimeter en is gemaakt tussen 1845 en 1875.
Kipp was getrouwd met Hanna Petronella Regina Heijligers. Ze hadden samen 10 kinderen. Na zijn dood in 1864 werden zijn activiteiten voortgezet door zijn vrouw en hun zoons Willem en Anton onder de naam 'P.J. Kipp en Zonen'. Willem ging de apothekerszaak leiden (later onder de eigen naam 'W.A. Kipp'), terwijl Anton zich ging bezighouden met de handel in chemicaliën en instrumenten. Vanaf het eind van de negentiende eeuw werd de productie van eigen wetenschappelijke en medische instrumenten langzaam belangrijker dan de handel van instrumenten van buitenlandse makelij. In 2005 zijn er nog steeds drie ondernemingen actief die zijn voortgekomen uit de activiteiten van Petrus Kipp: de Delftse apothekerszaak W.A. Kipp, de Delftse instrumentenmaker Kipp & Zonen en de handelsmaatschappij Salm & Kipp.
[bewerk] Het toestel van Kipp
Het toestel van Kipp is een instrument waarmee op een gemakkelijke manier gassen kunnen worden bereid. In het verleden - toen er nog geen gascilinders bestonden - werd dit toestel gebruikt op plaatsen waar grote hoeveelheden gassen gebruikt werden, zoals laboratoria.
Het apparaat is helemaal van glas en bestaat uit drie kamers of niveaus (en daarboven in het algemeen nog een waterslot):
- De onderste kamer wordt gevuld met een zuur (bijvoorbeeld zoutzuur). Deze kamer staat via een smalle opening in verbinding met de middelste kamer.
- De middelste kamer is gevuld met een vaste stof (in de vorm van korrels of brokken). De aard van deze stof is afhankelijk van het gas dat bereid moet worden. Voor CO2 moet de kamer gevuld worden met marmer, en voor waterstof wordt gebruikgemaakt van zink.
- De bovenste kamer bevat ook een zuur. De bovenste kamer staat met een pijp in contact met de onderste kamer.
Als de kraan open staat, zakt het vloeistofniveau in de bovenste kamer waarbij het zich naar de onderste kamer verplaatst. Hierdoor stijgt het niveau in de onderste kamer zodanig dat het zuur naar de middelste kamer geleid wordt, waar het kan reageren met de daar aanwezige vaste stof onder de vorming van een gas. Wanneer de kraan weer wordt dichtgedraaid, zal de druk door de gasontwikkeling in de middelste kamer stijgen. Het zuur wordt daardoor in de onderste kamer geperst, zodat het contact met het zuur en de reagerende stof wordt verbroken. De gasontwikkeling stopt. Het zuur is tegelijkertijd weer naar het bovenste reservoir gestuwd. Op deze manier kan het toestel meerdere malen gebruikt worden voor gasproductie.