Slag bij Crécy
De slag bij Crécy is een veldslag uit de Honderdjarige Oorlog die plaatsvond op 26 augustus 1346 nabij het plaatsje Crécy in Picardië, waarbij de Franse koning Filips VI werd verslagen door de Engelse koning, Edward III.
[bewerk] Aanleiding
Aanleiding voor de Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland was het uitsterven van het Franse koningshuis. De kinderloze Karel IV, zoon van Filips IV de Schone, maakte in 1328 op zijn sterfbed zijn troon over aan Filips VI, hoewel ook de Engelse koning Edward III aanspraak kon maken op de Franse troon. Edward III was immers de kleinzoon van Filips IV de Schone. Zijn moeder, Isabella, was de dochter van Filips IV. Daarbovenop was hij hertog van Guyenne en dus leenman van de Franse koning. Edward III hield zich echter op de achtergrond en betoonde zelfs leenhulde aan zijn nieuwe leenheer, Filips VI.
Maar het leengebied van de Engelse koning op Franse bodem was een doorn in het oog van de Franse koning, die het wilde annexeren. Na herhaalde pogingen om het gebied in te lijven kwam het in 1337 tot een openlijk conflict. Edward maakte nu wel aanspraak op de Franse troon.
Nadat de Engelsen vrij onverwacht op 12 juli aan land kwamen in Normandië, veroverden ze vrij snel Caen. Vervolgens trokken ze verder noordwaarts, waar ze op de vernietigde Seine-bruggen stoten. Dat dwong hen langs de Seine op te rukken naar Parijs. Bij Poissy slaagden ze erin een brug te herstellen en vanaf daar konden ze weer verder noordwaarts oprukken. Uitdagingen aan het adres van Filips VI werden echter niet beantwoord.
[bewerk] De strijd
Bij Crécy hielden de Engelsen halt om de strijd aan te gaan, die plaats lag in Ponthieu, dat sinds 1279 Engels bezit was, maar nu door de Fransen werd bezet. Een gevecht op wat men als "thuis" beschouwde had voordelen voor het moreel. Belangrijker was de positie die de Engelsen innamen op de heuvelrug tussen Crécy en Wadicourt, de uitgelezen plek om een sterke verdedigingslinie op te stellen. Het dal werd begrensd door een steile helling, wat de Fransen weinig ruimte bood.
Het Engelse leger was waarschijnlijk 15.000 man sterk en telde zo'n 3000 ridders. Het waren grotendeels betaalde manschappen die tegen een vooraf vastgestelde prijs bereid waren te vechten. In de achterhoede werden karren in een cirkel opgesteld om de bagage te beschermen. Hier stonden ook enkele luidruchtige, maar weinig doeltreffende kanonnen opgesteld. Het effectief bestond uit 3 eenheden. De prins van Wales voerde samen met de graven van Northampton en Warwick de eerste eenheid aan, de koning de tweede, en de graven van Huntington en Arundel de derde. De Engelse ridders en krijgslieden stegen af om te voet te vechten. Iets wat ze in de oorlogen tegen de Schotten hadden geleerd.
De Fransen waren ongetwijfeld in de meerderheid, maar werden veel minder goed geleid. Er werd zelfs getwist over de vraag of ze nog een dag langer met aanvallen moesten wachten. Ten slotte won het ongeduld het van het verstand. De Fransen zwaaiden met hun versierde standaard, de Oriflamme, en aan beiden zijden klonk het bevel dat men geen duimbreed moest wijken. De Genuese boogschutters aan Franse zijde, die door tijdgebrek niet eens al hun wapens gereed hadden kunnen maken en hun pavises (grote schilden) moesten missen, werden als eersten naar voren gestuurd. Zij werden afgeslacht of teruggedrongen, waarbij ze door de oprukkende Franse cavalerie onder de voet werd gelopen.
Waarschijnlijk voerden de Fransen hierop verschillende charges uit op de Engelse linies van afgestegen krijgslieden. De eenheid van de prins van Wales kreeg het meeste te verduren. De prins werd door een Franse aanval tot twee maal toe op de knieën gedwongen, maar kon stand houden. De Engelse longbows bleven voortdurend pijlen afvuren op de Fransen, wat uiteindelijk tot hun nederlaag leidde. De Engelsen hielden stand op de heuvelrug en verloren waarschijnlijk minder dan 100 ridders. De Fransen moesten met zwaardere verliezen afrekenen. Er wordt geschat dat zij zo'n 1500 ridders en een onbekend aantal voetvolk verloren.
[bewerk] Achteraf
De Engelsen wonnen om verschillende redenen: ze kozen een goede positie en beschikten over uitstekende boogschutters met longbows die drie tot vier keer zo veel pijlen konden afvuren als mannen met een kruisboog. Bovendien raakten de paarden van de vijand in paniek van al die pijlen. In de strijd met de Schotten hadden de Engelsen geleerd dat ridders en krijgslieden die te voet vochten veel meer konden uitrichten. De Fransen hadden geen lessen getrokken uit hun nederlagen, zoals die van de Guldensporenslag in 1302. Ook minder tastbare factoren, zoals goed leiderschap van de koning, speelden een rol. Filips VI was misschien wel dapper, maar had lang niet zo'n charisma als Edward III. De Genuese kruisboogschutters waren geen partij voor hun Engelse tegenhangers, en in de Franse strategie was geen rekening gehouden met de manier waarop de Engelsen vochten.
De Engelsen wonnen met de slag bij Crécy niet de oorlog, maar als Edward zou zijn verslagen, zou hij Frankrijk zeker hebben opgegeven. Nu kreeg hij de kans om verder te gaan naar Calais, dat 11 maanden later werd ingenomen.