Ich hatte viel Bekümmerniss
Ich hatte viel Bekümmerniss (BWV 21) is een cantate van Johann Sebastian Bach die voor het eerst uitgevoerd werd op de derde zondag na Trinitatis van het jaar 1714 m.a.w. tijdens zijn verblijf als concertmeester te Weimar. Volgens biograaf Christoph Wolff werd het libretto voor deze cantate geschreven door de dichter Salomo Franck.
De tekst van de cantate heeft verband met de evangelielezing van die zondag namelijk Lukas 15:1-10, over het verdwaalde schaap als metafoor voor de bekommerde en verloren mens. De cantate is samengesteld uit twee delen. Het eerste deel zong men voor de preek, het tweede deel erna. Het woord "Seele" komt geregeld voor in deze cantate. In Bachs tijd is de ziel meer dan het huidige begrip psyche, namelijk het symbool van de mens in de kern van zijn bestaan, waar de wezenlijke emoties huizen van angst en vertrouwen, wanhoop en hoop, geloof en ongeloof.
[bewerk] Inhoud van de cantate
- Eerste deel
- Sinfonia
- Koor: "Ich hatte viel Bekümmerniss"
- Aria (sopraan): "Seufzer, Tränen, Kummer, Not"
- Recitatief (sopraan): "Wie hast du dich, mein Gott"
- Aria(sopraan): "Bäche von gesalzenen Zähren"
- Koor (met solo sopraan, alt, tenor en bas): "Was betrübst du dich, meine Seele"
- Tweede deel
- Recitatief (sopraan, bas): "Ach, Jesu, meine Ruhe"
- Duet (sopraan, bas): "Komm, mein Jesu"
- Koor (met solo sopraan, alt, tenor en bas): "Sei nun wieder zufrieden"
- Aria (sopraan): "Erfreue dich, Seele"
- Koor: "Das Lamm, das erwürget ist"
Afsluitend geen koraal maar een indrukwekkend slotkoor in C majeur. In de begeleiding wedijveren de groepen pauken en trompetten met de hobo's en strijkers in vrolijkheid. Alle stemmen (schelle trompetten, cimbalen, strijkers, orgel en koor) zetten zich in voor een gejubel en een halleluja van algemene vreugde voor het Lam Gods.