Constructieve motie van wantrouwen
De constructieve motie van wantrouwen is in België de manier waarop het parlement de regering tot aftreden kan dwingen. Dit is qua gevolgen gelijk te stellen met de constructieve weigering van het vertrouwen. Dit systeem werd grotendeels overgenomen uit de Duitse Grondwet.
In principe schrijft de Belgische Grondwet voor dat er om de 4 jaar verkiezingen zijn voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. De regering moet te allen tijde het vertrouwen hebben van de meerderheid van de leden van de Kamer. Wanneer de regering dat vertrouwen niet meer heeft (wat blijkt uit de stemming van een motie van wantrouwen waarin de regering het vertrouwen vraagt van het parlement), is zij in principe verplicht ontslag te nemen, wat gevolgd zal worden door nieuwe verkiezingen wanneer er geen nieuwe regering gevormd kan worden. In 1993 werd de Grondwet op dit punt veranderd en werd het systeem van de constructieve motie van wantrouwen ingevoerd. Hiermee wil men vermijden dat het parlement de regering al te lichtvaardig zou laten vallen.
Nu volstaat zo'n motie van wantrouwen niet langer om de regering tot ontslag te dwingen. Het parlement moet tegelijkertijd een nieuwe eerste minister aanduiden. Wanneer het parlement dit niet doet, kan de regering aanblijven en is dit slechts een waarschuwing om haar beleid bij te sturen. Wanneer het parlement wel een opvolger voor de eerste minister aanduidt, is de aftredende eerste minister verplicht het ontslag van zijn regering aan te bieden aan de Koning, die ook verplicht is het ontslag te aanvaarden. De Koning benoemt de aangeduide opvolger ook meteen als formateur. Zodra deze een nieuwe regering heeft gevormd zijn de gewone procedures opnieuw van toepassing.
Aan de stemming van een constructieve motie van wantrouwen worden bijzondere voorwaarden opgelegd. Een volstrekte meerderheid van de leden van de Kamer (minstens 76) moet deze motie aannemen en tegelijkertijd een opvolger voordragen. Over de motie kan slechts gestemd worden na verloop van 48 uur. Dit is een afkoelingsperiode, waarin de regering de kans krijgt om de brokken alsnog te lijmen.
Hetzelfde principe geldt voor de constructieve weigering van het vertrouwen. Dit is identiek aan de motie van wantrouwen, alleen is het hier de regering die de vertrouwensvraag stelt en niet een of meer parlementsleden. Ook deze verwerping moet gebeuren door een volstrekte meerderheid van de leden van de Kamer (minstens 76) en er moet met die meerderheid binnen de drie kalenderdagen dan een opvolger voor de eerste minister worden aangeduid. Wanneer dit niet gebeurt, blijft de regering in het zadel.
Wanneer het parlement er niet in slaagt een opvolger voor te dragen of die opvolger slaagt er niet in een regering te vormen, kan het parlement ontbonden worden en volgen er nieuwe verkiezingen.