Archaïsche periode (geschiedenis)
Tijdens de Archaïsche periode ontwikkelden zich de meest typische staatsvormen van Hellas: de polis, de tirannie en de democratie.
In verscheidene stadstaatjes namen tirannen (Grieks: τύραννοι) de macht in handen. Vaak stonden ze aan de kant van het gewone volk tegenover de aristocratie en bereidden ze een democratische regeringsvorm voor. Er groeide een rivaliteit tussen de zeemogendheid Athene, die heerste over Attika en verscheidene Egeïsche eilanden, en de landmogendheid Sparta die zijn macht uitbreidde over de gehele Pelopónnesos.
Inhoud |
[bewerk] De bevolking
Het is waarschijnlijk dat er in de Archaïsche periode een bevolkingsgroei heeft plaatsgevonden. Deze zou gestaag zijn doorgegroeid, in voortduring van de 10e tot 5e eeuw. De elite wordt groter dan voorheen in deze tijd.
[bewerk] De economie
Ondanks dat de bevolking niet explosief groeide, moesten er toch meer monden worden gevoed. Er werd nieuw landbouwgrond ontgonnen en er kwam een grote variëteit aan gewassen, waardoor vee steeds minder belangrijk werd. Ook begonnen de Grieken zich steeds meer op zee te bevinden, om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij werden of piraat of handelaar.
[bewerk] Kolonisatie
[bewerk] Democratie van Athene
In 624 v. Chr. kondigde Draco zijn strenge (draconische) wetten af: de macht van de adel werd beknot, de bloedwraak beperkt, het recht om te straffen kwam aan de staat. Maar de maatschappelijke noden van kleine boeren en handelaars vroegen om andere wetten.
Die vaardigde Solon uit in 594 v. Chr.; in zijn enigszins democratische staatsregeling hadden alle mannelijke burgers stemrecht en berustte de hoogste macht bij de volksvergadering.
Omstreeks 560 v. Chr. viel de macht in handen van de tiran Peisístratos, onder wiens zegenrijke bewind welvaart en kunst bloeiden. Kleisthenès ontnam de adel in 508 v. Chr. zijn invloed en voerde een echt democratisch bestuur in. Zijn schervengericht of ostracisme boodt de gelegenheid ongewenste staatslieden uit Athene te verbannen. De naam is ontleend aan het óstrakon (potscherf) waarop de leden van de volksvergadering de naam krasten van de staatsman die ze een gevaar vonden voor de staat.