Willy Schlobach
Willy Schlobach was een Belgisch-Duits schilder, geboren te Brussel op 27 augustus 1864 uit Duitse ouders. Na de Eerste Wereldoorlog verliet hij België en vestigde hij zich te Nonnenhorn, aan de oevers van de Bodensee. Hij stierf er in 1951.
Zijn vader Gustav was een pelshandelaar. Zijn moeder was Wilhelmina Milsenach. Zijn echtgenote was eveneens Duitse, de in Leipzig geboren Margarete Foerster.
Schlobach leefde dus op het keerpunt van de moderne kunststromingen met het geruchtmakende impressionisme als orgelpunt en hij ging geestdriftig op in de uitlopers ervan, tijdens het post-impressionisme. De apostel van het pointillisme, Seurat, zag in Willy Schlobach niet minder dan "de beste Belgische divisionist".
Tijdens zijn "Belgische" tijd, dus voor de Eerste Wereldoorlog, was hij bevriend met de Oostendse schilders James Ensor en Willy Finch. Samen met hen behoorde hij trouwens tot de medeoprichters van de meest bekende Belgische kunstenaarsgroepering Les XX, die was opgericht onder impuls van de Brusselse jurist Octave Maus. Schlobach was toen nauwelijks twintig.
Zijn vriend Willy Finch had een hotel langs de Visserskaai in Oostende. Schlobach kwam er vaak en schilderde er meermalen. Zo ontstond er een merkwaardig doek, "Kade te Oostende", een olie op doek van 82 x 152 cm, dat de havenuitvaart voorstelt in vogelperspectief, van uit een bovenverdieping gezien. Het werd geschilderd in 1885 en het behoort tot de Dexia-collectie te Brussel.
Samen met Finch trok hij af en toe naar Londen om er James Abbott Mac Neill Whistler op te zoeken. Ze hadden grote bewondering voor de Amerikaanse meester van de zwart-grijs-wit nuances.
Omstreeks 1887 verbleef hij langere tijd in Engeland. Daar raakte hij onder invloed van William Turner en ontpopte hij zich als portretschilder van de Londense "beau monde". Hij liet er de reeks "Londres: Les Hantises" achter.
Ondanks zijn oorspronkelijke impressionistische vorming voelde Schlobach zich na 1890 aangetrokken tot de symboliek van de Engelse Prerafaëlieten. Deze stijl kwam echter de kwaliteit van zijn werk niet ten goede. Hij keerde dan ook terug naar zijn vroegere lichteffecten en de sfeer van Turner. Bevriend met Theo Van Rysselberghe nam hij vanaf 1912 herhaaldelijk deel aan de exposities van de Brusselse "La Libre Esthétique".
Na dit Engelse oponthoud vestigde hij zich te Sint-Genesius-Rode, aan de rand van Brussel. Het was daar dat hij, na de Eerste Wereldoorlog, moeilijkheden kreeg met de administratie. Zijn Duitse sympathieën, ingevolge zijn natuurlijke afstamming, waren het negatieve motief. Een groot aantal van zijn werken werden aangeslagen en in openbare verkoop gebracht. Verbitterd verliet hij België en vestigde zich aan de boorden van de Bodensee, in het vissersdorpje Nonnenhorn, tussen Friedrichshafen en Lindau.
Van 1919 tot aan zijn dood op 29 januari 1951 schiep Schlobach hier een massa doeken over bloeiende bloemen en bomen in steeds wisselende Wasserburg-motieven, stillevens en telkens weerkerende stemmingsbeelden, weerspiegeld in een buitengewoon betoverende Bodensee.
Hij onderhield contacten met de 'Immenhofer-impressionisten'. In vrijmoedige bedenkingen suggereerde hij vaak dat diezelfde Bodensee zijn kunst tenslotte verdorven had (A. Bode - Friedrichshafen).
Onder impuls van toenmalig burgemeester A.Schnell werd een hommage-expo geopend te Nonnenhorn op 14 augustus 1988. De huidige burgemeester Hornstein houdt momenteel een aantal tekeningen en schilderijen, samen met overblijvende meubels, in bewaring op het gemeentehuis, met het oog op een eventueel in te richten lokaal museum.
Als consequent vrijdenker en nationaalsocialist stond Willy Schlobach eerder hautain afzijdig tegenover het conservatief gelovige dorpsleven van zijn omgeving.
Samen met zijn vrouw Margarete, die stierf op 4 december 1943, en zijn adoptieve dochter Johanna-Maria Schlobach-Stettner, die stierf op 9 maart 1956, ligt hij begraven in een familiegraf op het Nordfriedhof van Wasserburg. De grafstede wordt sinds 1991 als eerbetuiging door de gemeente Nonnenhorn beschermd.