Wetgevingsprocedures van de Europese Unie
Europese Unie |
Dit artikel maakt deel uit van de serie: |
|
|
|
De wetgevingsprocedures van de Europese Unie zijn de procedures die gevolgd moeten worden om tot Europese wetgeving te komen. Welke procedure gebruikt moet worden hangt af van het beleidsterrein waarop een wetsvoorstel betrekking heeft.
Inhoud |
[bewerk] Procedures in de eerste pijler
In de eerste pijler worden verschillende wetgevingsprocedures gebruikt om tot Europese wetgeving te komen. De wetgevingsprocedures in deze pijlers hebben als overeenkomst dat in deze procedures alleen de Europese Commissie een wetsvoorstel kan doen.
[bewerk] Medebeslissingsprocedure
Verreweg het meest gebruikt is de medebeslissingsprocedure (artikel 251 van het EG-verdrag, onder de Europese Grondwet "gewone wetgevingsprocedure" genoemd), waar het Europees Parlement en de Raad van Ministers beide in twee lezingen over het wetsvoorstel van de Europese Commissie stemmen. In de eerste lezing kan het Europees Parlement het wetsvoorstel goedkeuren of amenderen (dus niet verwerpen), waarop de Raad van Ministers in haar eerste lezing het wetsvoorstel met de eventuele amendementen van het parlement ofwel kan aannemen, ofwel over het wetsvoorstel een "gemeenschappelijk standpunt" kan innemen. Als het laatste het geval is wordt het voorstel inclusief het gemeenschappelijk standpunt voor een tweede lezing naar het Europees Parlement gezonden dat het geheel met een gewone meerderheid kan aannemen of met een absolute meerderheid kan verwerpen dan wel amenderen. In geval van amendering door het parlement stemt de Raad van Ministers in een tweede lezing over de amendementen (over het wetsvoorstel zelf kan niet meer gestemd worden). De stemming moet eenparig (unaniem) zijn bij een negatief advies over de amendementen door de Europese Commissie, bij een positief advies volstaat een gekwalificeerde meerderheid. Als de Raad van Ministers de amendementen verwerpt volgt een laatste bemiddelingspoging.
[bewerk] Andere wetgevingsprocedures
Naast de medebeslissingsprocedure kent de eerste pijler ook de samenwerkingsprocedure (artikel 252 van het EG-verdrag), de instemmingsprocedure en de raadplegingsprocedure. De samenwerkingsprocedure kent net als de medebeslissingsprocedure twee lezingen in zowel het Europees Parlement als de Raad van Ministers. Het parlement geeft in de eerste lezing een advies over het voorstel en kan in een tweede lezing een voorstel goedkeuren of met absolute meerderheid amenderen of verwerpen. Bij verwerping door het parlement kan de Raad een voorstel alleen nog aannemen bij eenparigheid (unanimiteit) van stemmen. De instemmingsprocedure is grotendeels gelijk aan de samenwerkingsprocedure met als uitzondering dat het parlement niet de macht heeft een wetsvoorstel te amenderen. De raadplegingsprocedure voorziet slechts in een raadpleging door de Raad van Ministers van het Europees Parlement, waarbij de Raad de bevoegdheid heeft het advies van het parlement naast zich neer te leggen.
De Europese Grondwet voorzag in een afschaffing van de samenwerkingsprocedure en het onderbrengen van de instemmingsprocedure (in de Grondwet "goedkeuringsprocedure" genoemd) en de raadplegingsprocedure onder "bijzondere wetgevingsprocedures".
[bewerk] Procedures in de tweede pijler
Besluitvorming in de tweede pijler voltrekt zich grotendeels intergouvernementeel. De individuele lidstaten en de Europese Commissie kunnen beide voorstellen doen voor strategieën en richtlijnen die ter stemming voorgelegd worden aan de Europese Raad. Binnen deze strategieën en richtlijnen kunnen vervolgens door de Commissie dan wel de individuele lidstaten voorstellen gedaan worden voor een gemeenschappelijk optreden of een gemeenschappelijk standpunt. Deze voorstellen worden in de Raad van Ministers in stemming gebracht. Het Verdrag van Amsterdam maakt het mogelijk om voor besluiten van uitvoerende aard gebruik te maken van stemming met gekwalificeerde meerderheid in plaats van eenparigheid. Het Europees Parlement heeft een kleine rol in de tweede pijler. De voorzitter van de Raad is enkel gehouden het Parlement te raadplegen over de voornaamste aspecten van het Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid en hij moet erop toezien dat de opvattingen van het Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen.
[bewerk] Procedures in de derde pijler
Ook in de derde pijler voltrekt de besluitvorming zich grotendeels intergouvernementeel. Net als in de tweede pijler hebben zowel de Europese Commissie als de EU-lidstaten het initiatiefrecht voor een beslissingsvoorstel. De besluitvorming over dit voorstel in de Raad van ministers vindt plaats op basis van unanimiteit. Voor besluiten van uitvoerende aard echter ook in deze pijler slechts een gekwalificeerde meerderheid nodig. Het Europees Parlement heeft in de derde pijler iets meer invloed dan in de tweede. Zo moet de Raad het parlement om advies vragen alvorens het een besluit mag nemen.