Trappisten
De trappisten zijn de leden van een kloosterorde, de trappistenorde (Ordo Cisterciensis Strictioris Observantiae, O.C.S.O.) genaamd. De naam trappist is afkomstig van de Abdij Notre Dame de la Grande Trappe. De orde is ook bekend omwille van de biersoort die in hun abdijen gebrouwen wordt, het trappistenbier.
[bewerk] Geschiedenis
Als kiem van de trappistenorde kan de 'Strikte Observantie' in de orde der Cisterciënzers worden beschouwd, die in 1598 ontstond. In dat jaar was de negentienjarige Octavo Arnolfini benoemd tot commanditaire abt van La Charmoye. Een commanditaire abt is iemand die het klooster heeft gekocht, maar die vrijwel nooit in zijn abdij is. Octavo voelde zich echter zo met de abdij verbonden dat hij zijn noviciaat deed en regulier abt werd.
Toen hij later abt van Châtillon werd, voerde hij daar een hervorming in, bestaande uit het strikte onderhouden van de regel van Benedictus. Deze kloosterregel was ontstaan in de 6de eeuw en beïnvloedde het leven van de Benedictijnen, de Cisterciënsers en de Kartuizers. Het belangrijkste kenmerk van de hervorming van Arnolfini was het afzien van vleesgebruik en daarom werden hij en zijn medestanders 'abstinenten' genoemd. Later werd deze hervorming bekend onder de naam Stricte Observance. Behalve de onthouding van vlees was ook het herstel van de handenarbeid een belangrijk punt.
Nadat een tiental abdijen tot de Strikte Observantie was overgegaan, erkende paus Alexander VII binnen de Cisterciënserorde twee observanties, de Gewone en de Strikte. Binnen deze laatste kwam Armand Jean de Rancé (1626-1700) op de voorgrond, die commendataire abt van de abdij Notre Dame de la Grande Trappe was geweest en daar was overgegaan tot een vernieuwing in de vorm van afgescheidenheid van de wereld en toewijding aan een leven van gebed en boete. Zijn programma ging veel verder dan dat van de andere abstinenten; een van de belangrijkste kenmerken was een continu stilzwijgen.
Tijdens de Franse Revolutie
Ten tijde van de Franse Revolutie omvatte de Strikte Observantie ongeveer vijfenzestig mannenkloosters en vijf communiteiten van vrouwen, bijna allemaal gevestigd in Frankrijk. Daarvan was La Trappe de enige die in de Revolutie ontsnapte aan totale verwoesting en verstrooiing. De verdienste daarvan moeten we toeschrijven aan Augustin de Lestrange (1754-1827), die in 1791 aan het hoofd van eenentwintig monniken de abdij verliet om in Zwitserland een nieuwe communiteit te stichten, die veilig zou zijn voor de vervolgers. In La Valsainte vonden zij een verlaten kartuizerklooster, waar zij zich vestigden. Voor de avontuurlijke reizen, tot in Rusland toe, die zij noodgedwongen van daaruit ondernamen, wordt verwezen naar de Geschiedenis van de trappistenorde op internet, waar dit alles uitgebreid wordt verteld.
In Darfeld (Westfalen) had zich intussen een groep monniken van La Trappe onder leiding van Eugène de Laprade (1764-1815) gevestigd. Tegenover het strenge regime van La Valsainte, door Lestrange tot een onmenselijk niveau opgevoerd, wilden zij een aantal verzachtingen invoeren, die naderhand de redding van de Orde bleken te zijn. Na de val van Napoleon keerden de overgebleven Trappisten, zoals de Abstinenten nu werden genoemd, zo snel mogelijk naar Frankrijk terug en namen de verlaten kloosters weer in. In 1892 trachtte paus Leo XIII alle richtingen binnen de Cisterciënserorde in één orde bijeen te brengen, maar pastorale taken bij de Gewonen en strenge onderhouding bij de Strikten maakten dit onmogelijk. Daarom erkende de paus twee ordes, de Orde van Cîteaux (zie het artikel Abdij van Cîteaux) en de Orde van de Strikte Onderhouding (de Trappisten). De eerstgenoemde orde had sterk te lijden onder communistische vervolging in Oost-Europa en Vietnam, de Trappisten in China en Joegoslavië. Zij kenden echter een grote bloei tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.
[bewerk] Huidige situatie
Het aantal abdijen is in de laatste 60 jaar sterk gestegen: van 82 in 1940, naar 169 in het begin van de 21e eeuw. Het aantal trappisten en trappistinen is in diezelfde periode gedaald met circa 15%.
Even spectaculair als de opbloei eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw was de terugval in West-Europese abdijen vanaf midden de jaren 1960. Vele priesters en broeders traden er uit in de beroeringsvolle jaren vlak na het Tweede Vaticaans Concilie en er was weinig aanwas. In andere werelddelen kent de orde nog steeds een grote aangroei: daar waar er in 1940 slechts één trappistenabdij was in Afrika en geen in Latijns-Amerika, zijn er anno 2006 17 in Afrika en 13 in Centraal- en Zuid-Amerika. In Azië is in diezelfde periode het aantal abdijen gestegen van 6 naar 23.
De gemiddelde abdij heeft anno 2006 vijfentwintig leden, meer dan de helft minder ten opzichte van vroegere tijden. In totaal heeft de Orde ongeveer 2500 mannelijke religieuzen en 1800 zusters in 168 huizen. In Nederland en Vlaanderen zijn er 175 trappisten en 100 trappistinnen. De enige vrouwenabdij in Nederland is Koningsoord in Berkel-Enschot. Mannenabdijen zijn er in Berkel-Enschot (gemeente Tilburg), Zundert, Diepenveen (Abdij Sion), Echt en Tegelen.
Tijdens en na het Tweede Vaticaans Concilie ontstonden nieuwe constituties die weliswaar het karakter van de Orde onaangetast moesten laten, maar op ondergeschikte punten verzachtingen invoerden. De zwijgplicht en andere kenmerken gingen verloren, net als het intensieve liturgische leven.
Bekende Belgische trappisten- en trappistinnenabdijen zijn:
- Abdij van Achel
- Abdij van Westmalle
- Abdij van Sint-Sixtus
- Abdij van Orval
- Abdij van Rochefort
- Abdij van Scourmont
- Abdij van Chimay
- Abdij van Clairefontaine
- Abdij van Soleilmont
- Abdij van Brialmont
- Abdij van Klaarland
- Abdij van Nazareth