Sorbonne
De Sorbonne is de universiteit van Parijs.
Deze was opgericht in 1253 als theologische faculteit door Robert de Sorbon, in 1271 uitgebreid met faculteiten voor filosofie en kunsten. De rechtenfaculteit werd later apart van de universiteit opgericht. De oude Sorbonne werd gesloten bij het uitbreken van de Franse Revolutie en in 1808 weer geopend door Napoleon Bonaparte. Na de studentenrellen van 1968 werd de Sorbonne in 1970 opgedeeld in 13 separate universiteiten. Vijf van deze universiteiten (Paris I-V), te weten Panthéon-Sorbonne, Panthéon-Assas, Sorbonne-Nouvelle, Paris-Sorbonne en de Université René Descartes komen voort uit de oude Sorbonne. Het Institut d'Etudes Politiques (Sciences-Po) wordt soms ook wel aangeduid als Paris XIV. Tezamen met de zgn. Grandes Écoles en andere instellingen van hoger onderwijs in Parijs maakt de Universiteit van Parijs deel uit van de Academie de Paris.
De Parijse universiteit is te beschouwen als het resultaat van de overvleugeling van de (kwetsbare) particularistische wetenschappelijke geest door die van de centralisatie. De voorlopers van de Parijse universiteit waren (tot aan rond 1150) (a) de domscholen van de Notre-Dame, die onder het bestuur van de kanselier stonden en, via deze, eigenlijk onder de bisschop van Parijs ressorteerden; (b) de scholen van de kanunniken van St. Victor, het levende centrum van de mystiek, waar Willem van Champeaux een school had geopend en, (c), de buitenscholen van de St.-Genoveva-abdij. Maar de scholen van de Notre-Dame bezetten onder deze drie de eerste plaats, en voornamelijk van daaruit groeide de universiteit.
In het begin was de opzet zó, dat de faculteit van de kunsten de lagere faculteit genoemd werd (facultas inferior), omdat deze recht gaf tot de toelating van de andere faculteiten (facultates superiores). De normale leeftijd waarop men kon beginnen aan de kunstenfaculteit was rond het veertiende levensjaar, terwijl men rond zijn twintigste dan promoveerde en veelal naar een van de andere faculteiten overstapte. De studie was georganiseerd naar het gildemodel, er waren dus meesters en leerjongens. De fasen die de leerling in zijn zes vormingsjaren doorliep waren het baccalaureaat (baccalaureus'), het licentiaat (licentiatus), en tenslotte het meesterschap (magister). De student was zoals bij alle gilden de leergezel (van het professoraat). Hij was kandidaat voor het meesterschap en de kandidaat wordt professor door hem na te doen, zoals een leerling-steenhouwer meester wordt door zijn meester na te doen. Het gildewezen zelf is vooral ontstaan rondom de bouw van de grote bouwkundige werken, de bouw van kerken en kathedralen.
In de dertiende eeuw, de absolute gouden eeuw van de Parijse universiteit, had bijna iedereen van enige naam in de theologie of filosofie zijn opleiding geheel of gedeeltelijk genoten aan de Parijse universiteit. Om te beginnen de Fransen zelf: Willem van Auxerre, Bernardus van Auvergne, Willem van St. Arnour, Willem van Auvergne, bisschop van Parijs, Johannes van La Rochelle en Vincent van Beauvais. Ondanks de concurrentie van Bologna (speciaal voor de rechtenstudie) ook de Italianen: Bonaventura, Thomas van Aquino, Petrus van Tarentaise (de latere paus Innocentius V), Gilles van Rome, Jacobus van Viterbo; de Duitsers: Albertus de Grote, Ulrich van Straatsburg, Diederik van Vriberg. Uit Vlaanderen of Wallonië komen Wouter van Brugge, Siger van Brabant, Hendrik van Gent en Godfried van Fontaines, en ze kwamen er Denen tegen als Boëthius de Daciër en Engelsen als Stephen Langton, Michael Scotus, Alfred Anglicus (van Sereshel), Willem van Meliton, Alexander van Hales, Richard van Middleton, Roger Bacon, Robert Kilwardby, Waker Burleigh, Johannes Duns Scotus en Willem van Ockham. Ook de Spanjaarden (uit de tijd van de reconquista) zijn present: Petrus Hispanus (Petrus van Spanje), kardinaal Ximenes van Toledo en Raymundus Lullus. Op de vingers van één hand zijn de wijsgeren uit de dertiende eeuw tellen die géén opleiding hebben genoten te Parijs: de Silesiër Witelo bijvoorbeeld, of Robert Grosseteste, de oprichter van de universiteit te Oxford, terwijl deze laatste zelfs nog indirect onder Parijse invloed stond.