Karakum
Karakum (Turkmeens: Garagum) betekent 'zwart zand' in de taal van Turkmenistan. Deze woestijn strekt zich uit van de zuidoostkust van de Kaspische Zee tot de Amu Darja in het oosten waarmee hij 297.900 km² groot is; het landschap omvat vlakten van gebarsten klei en stelsels van kamduinen. Het omvat ongeveer 70% van het oppervlak van Turkmenistan. Tussen mei en oktober valt er zelden regen; er komen dan veel stofstormen voor. Er zijn oases, waar men katoen en andere gewassen verbouwt, onder meer Mary en Tejen; dat gebeurt ook in de streek van Asjchabad, waar akkers bevloeid worden met water uit de Amu Darja, over 800 km aangevoerd via het Karakumkanaal. Daar groeien veel saxaul-struiken, met smalle bladen die de verdamping beperken. Hier leeft ook de grote zandboa, die goed is aangepast aan het woestijnleven; zijn ogen staan hoog in de platte kop, zodat hij geheel begraven in het zand naar prooi kan uitkijken. De Transkaspische spoorlijn loopt door de Karakumwoestijn.