Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria
De Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria (Congregatio Immaculati Cordis Mariae, CICM) ook gekend als de congregatie van de Missionarissen van Scheut, is een katholieke congregatie van religieuze missionarissen die in 1862 door de Vlaamse priester Theophiel Verbist (1823-1868) werd gesticht.
De congregatie werd gesticht voor de evangelisatie van China. Een aantal van deze missionarissen, waaronder Ferdinand Hamer kwam tijdens de Bokseropstand om het leven.
De missionarissen van Scheut worden zo genoemd omdat hun eerste woning gelegen was aan de Ninoofsesteenweg in een wijk van Anderlecht, "Scheutveld" geheten.
De leuze van de congregatie luidt "Cor unum et anima una." ("Eén van hart en één van geest").
Op 1 januari 2002 telde de groep 1173 leden, afkomstig uit verschillende landen en continenten, verspreid over 25 landen in vier continenten. In Afrika werken ze in de landen Angola, Congo-Kinshasa, Kameroen, Nigeria, Senegal, Tsjaad en Zambia. In Amerika vindt men hen in Brazilië, Dominicaanse Republiek, Guatemala, Haïti, Mexico en de Verenigde Staten. In Azië in de Filipijnen, Hongkong, Indonesië, Japan, Mongolië, Taiwan en Singapore en in Europa in België, Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië.
Het huidig Generalaat of Algemeen Bestuur staat onder leiding van Algemeen Overste Edouard Tsimba.
In het Missiehuis van Scheut op de Ninoofsesteenweg 548 te 1070 Brussel is ook een China Museum ingericht dat op afspraak te bezoeken is.
[bewerk] Chinese missie
De Propaganda Fide had Mongolië toegewezen aan de Congregatie. Op 25 augustus 1865 vertrokken de eerste Scheutisten allereerst naar Rome. Verbist, Van Segvelt, Vranckx, Hamer en Paul Splingaerd, een knecht, werden door paus Pius IX in een speciale audiëntie ontvangen. Via Caïro en Hongkong reisden ze verder naar Sjanghai, alwaar ze per opiumschip naar de Noord-Chinese kust werden gebracht. Op 5 december 1865 bereikten zij hun voorlopige doel, een katholiek dorpje in Mongolië, dat zij overnamen van de Franse Lazaristen.
In januari 1866 werd Hamer door de algemeen-overste en pro-vicaris Verbist uitgezonden om samen met een Chinese priester het oostelijk deel van het missiegebied te verkennen en zich er als missionaris te vestigen. Van Segvelt werd pastoor van het oosten van Mongolië. De missie richtte zich niet direct op de Mongolen, maar met name op de Chinese boeren die gevlucht waren, omdat het in hun eigen land te gevaarlijk was.
Het kostte de missionarissen behoorlijk wat tijd om aan te passen. De taal moest geleerd worden, men kreeg te maken met extreem koude en lange winters en een hete, korte zomers, vreemde gewoontes, ander eten en andere kleding. Met name de ouderen adapteerden weinig. Door hun Europese leefwijze leefden ze ongezond. In het voorjaar van 1867 stierf Van Segvelt aan vlektyfus en ook Verbist overleed binnen een jaar aan diezelfde ziekte. Nieuwe paters werden echter elk jaar opnieuw vanuit Scheut gestuurd.
Na een kort interim-bestuur van de Nederlandse ex-Lazarist Antoon Smorenburg benoemde men Hamer in 1869 tot waarnemend pro-vicaris en daarmee dus leider van de Scheutisten in China. Nadat Bax in 1871 arriveerde, kon Hamer zijn taak als missionaris weer oppakken. Bax werd in 1874 als eerste Scheutist door Rome tot bisschop werd benoemd.
In 1878 breidde Rome het missiegebied van de Congregatie uit met de provincies Gansu, Qinghai en Xinjiang, alle in China. Op voordracht van algemeen-overste Vranckx benoemde paus Leo XIII Hamer tot eerste bisschop van dit zeer uitgestrekte gebied. Er waren in het gebied velerlei problemen. Een zojuist ondrukte moslimopstand, miljoenen doden in de twaalf jaren voor de komst van de Scheutisten, de niet-meewerkende authoriteiten, Hamer kon niet anders dan zijn best doen.
Mongolië werd opgesplitst in drie bisdommen in 1883. Alfons De Vos werd tot bisschop benoemd, maar slaagde er niet in om eenheid onder de missionarissen tot stand te brengen. In juli 1888 overleed De Vos plotseling en werd Hamer zijn opvolger. Hij keerde eerst terug naar Europa, waar hij in conflict komt met de algemeen-overste Van Aertselaer over het te voeren beleid. Hamers eigen congratie steunt hem niet meer en ook zijn confraters hebben nog maar weinig op met Hamers ideeën.
Van Aertselaer stelde Bermijn aan als missieprovinciaal in 1891 zonder medeweten van Hamer. Bermijn verwierf grote bevoegdheden door wijzigingen in de statuten. Bermijns aanpak sloot aan op het westerse imperialisme. Bisschop Hamer wilde daarop ontslag nemen, maar deze werd na drie jaar wachten geweigerd door Rome. De problemen in de missie groeiden. Behalve de steeds terugkerende vlektyfus en andere ziekten, opstanden en hongersnood, waren er ook financiële problemen.
Bermijn en de zijnen, de IJzeren Brigade, stelden zich steeds meer agressief op tegenover de autoriteiten. Bermijn wil nog meer land afdwingen om af te kunnen staan aan Chinese bekeerlingen. Dat riep veel weerstand op dat er mede voor zorgde dat de situatie escaleerde, de Bokseropstand. Verschillende paters konden tijdig een veilig heenkomen vinden. Hamer en enkele anderen echter koos moedwillig te blijven om zo een martelaar te worden.