Siberische dwergden
Siberische dwergden | |||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Siberische dwergden |
|||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||
|
|||||||||||||||
soort | |||||||||||||||
Pinus pumila |
De Siberische dwergden of Japanse steenden (Pinus pumila) is een inheemse plant in noordoostelijk Azië, waaronder de Japanse Archipel. Deze struikachtige pijnboom wordt 1 tot 3 meter hoog, in beschutte valleien 4 tot 5 meter, maar kan enkele takken hebben die langer worden en horizontaal over de bodem groeien. De stam is 15 tot 18 cm dik bij de grond
De bladeren zijn naaldvormig en staan in groepen van vijf stuks met een lengte van 4 tot 8 cm. De kegels worden 4 tot 7 cm lang en hebben nootachtige pitten (pijnboompitten). De pitten zijn 5 tot 9 mm groot en 4 tot 6 mm breed (1 kilo omvat 24.000 pitten). Ze worden geoogst en verspreid door de Notenkraker (Nucifraga caryocatactes). De eerste pitten worden aangemaakt als de plant 20 tot 30 jaar oud is. De plant kan elke 2 tot 4 jaar pitten aanmaken tot deze meer dan 200 jaar oud is. De plant kan ongeveer 250 jaar oud worden.
Het wortelstelsel van de plant wordt aanvankelijk gevormd door spilvormige wortels met horizontale zijwortels. De spilwortel sterft vervolgens af en er ontstaan dan horizontale wortels aan de oppervlakte.
[bewerk] Verspreidingsgebied
Het verspreidingsgebied is zeer groot en loopt van de poolcirkel in het noorden (tot 71°C NB) en de Baai van Anadyr in het noordoosten naar het zuiden. De plant komt voor in de Russische deelgebieden Tsjoekotka, oblast Magadan, oblast Kamtsjatka, oblast Sachalin, oblast Amoer, kraj Chabarovsk en in kleinere hoeveelheden in kraj Primorski. In het Russische Verre Oosten groeit de plant alleen niet op de Komandorski-eilanden en het eiland Aland van de Koerilen. In het zuiden van de krajs Chabarovsk en Primorski komt de plant alleen voor in het alpine gedeelte van het gebergte Sichote-Alin. De zuidelijke grens in Rusland loopt over de stroomgebieden van de Oermi, Boereja, Selemdzja, Zeja en verder zigzaggend westwaarts naar het Baikalmeer. In het uiterste zuiden van Rusland, in kraj Primorski in het Partizanengebergte, groeit de plant niet beneden de 900 meter. Wat verder naar het noorden, in het stroomgebied van de benedenloop van de Amoer en langs de Zee van Ochotsk groeit de plant ook in de lager gelegen gebieden, in de moerassige en mossige riviervalleien, rotsachtige plaatsen en op de uitlopers van de zeekust.
In de bergen van noordelijk Japan kruist de soort zich soms met de verwante Japanse witte den (Pinus parviflora); deze hybrides (Pinus ×hakkodensis) zijn groter dan Pinus pumila en worden soms 8 tot 10 meter.
De plant werd een naam gegeven door de Duitse plantkundige Peter Simon Pallas.