Sella curulis
De sella curulis was oorspronkelijk één van de regalia van de koning van Rome en betekende zoals als "stoel van staat" (cf. minister van staat). Het was het recht op een met ivoor ingelegde stoel in de curia of senaat. Volgens onze antieke bronnen zou curulis afgeleid zijn van currus (Aul. Gell., III 18; Festus, s.v. Curules; Servius, ad Virg. Aen. XI 334; Isidor., XX 11 §11), maar het is waarschijnlijker dat het in verband staat met curvus. De sella curulis zou sinds lange tijd in Rome bestaan hebben als symbool van de koninklijke macht (vandaar curuli regia sella adornavit, Liv., I 20), geïmporteerd, tezamen met andere regalia, uit Etrurië (Liv., I 8), ofwel door Tullus Hostilius1 (Macrob., Sat. I 6), ofwel door Lucius Tarquinius Priscus (Flor., I 5), terwijl Silius Vetulonii noemt als de stad waaruit het afkomstig was (VIII 487).
Tijdens de republiek werd dit recht verleend aan de consules, praetores, aediles curulis en censores (Liv., II 54, VII 8, IX 46, X 7, XL 45; Aul. Gell., VII 9, &c.), maar ook aan de Flamen Dialis (Liv., I 20, XXVII 8), aan de dictator en diens magister equitum, daar het gezegd wordt dat de dictator alle magistraturen in zich verenigt (Cass. Dio, XLIII 48; Liv., II 31; Festus, s.v. Sellae curulis).
Onder het principaat werd het toegekend aan de princeps, of zijn standbeeld tijdens zijn afwezigheid (Tac., Ann. XV 29, Hist. II 59; Servius, l.c.), maar ook aan de Augustales (Tac., Ann. II 83), en, misschien, aan de praefectus urbi (Spanheim, de Praest. et Usu Numism. x.3 §1). Het werd opgesteld tijdens alle grote publieke gebeurtenissen, vooral in het circus en theater (Liv., II 31; Suet., Aug. 43; Cass. Dio, LVIII 4). Soms werd het zelfs opgesteld na de dood van de persoon aan wie het was toegekend, als speciaal eerbetoon, bewezen aan Marcellus, Germanicus, en Publius Helvius Pertinax (Cass. Dio, LIII 30, LXXIV 4; Tac., Ann. II 83, Comm. Lipsius; Spanheim, X 2 §1). Het was ook de sella van de praetor wanneer hij recht sprak (Cic., Verr. II 38; Val. Max., III 5 §1; Tac., Ann. I 75; Mart., XI 98.18).
In de provinciae werd het toegekend aan mindere magistraten, wanneer proconsulaire of propraetorische potestas uitoefenden, zoals we kunnen afleiden uit haar voorkomen met fasces op een munt van de gens Pupia, geslagen te Nicaea in Bithynia, en dewelke de naam AVΛOC ΠONΠIOC TAMIAC draagt. We vinden het occasionally tentoongesteld op de medailes van buitenlandse monarchen, zoals die van Ariobarzanes II van Cappadocia, want het was een Romeinse gebruik om een sella curulis, een ivoren scepter, een toga praetexta, en andere soortgelijke ornamenten te geven, als blijk van hun respect en vertrouwen in die heersers wiens vriendschap men wenste te cultiveren (Liv., XXX 11, Liv., XLII 14; Polyb., Exc. Leg. CXXI; Cic., ad Fam. XV 2; Spanheim, Ibid. X 4).
De sella curulis blijkt van in het begin versierd te zijn geweest met ivoor, en dit wordt over het algemeen aangeduid door uitdrukkingen zoals curule ebur, Numidiae sculptile dentis opus en ε̉λαφαντίνoς δίφρoς (Hor., Ep. I 6.53; Ovid., ex Pont. IV 9.27). In latere periodes werd het belegd met goud en daarop vinden we uitdrukkingen als δίφρoυς ε̉πιχρύσoυς, θρόνoυς καταχρύσoυς, τòν δίφρoν τòν κεχρυσωμένoν, constant terugkerend bij Cassius Dio, die desalniettemin frequent gebruikmaakt van de simpelere vorm δίφρoι α̉ρχικoί. Qua vorm bleef het lange tijd bijzonder sober, zeer gelijkend op een gewone plooi(plicatilis)kampstoel met gekruiste benen. Aan dit laatste werd de naam α̉γκυλόρoυς δίφρoς ontleend, zoals we kunnen vinden in Plutarchus (Marius, 5). De poten leken sterk op olifantenslagtanden, dewelke ze mogelijk trachten te imiteren, en Aurelianus stelde voor er één te maken waarbij elke poot bestond uit een enorme slagtand (Vopiscus, Firm. 3).
1 Maar deze was Latijn én geen Etrusk.
[bewerk] Bibliografische referentie
[bewerk] Verder lezen
O. Wanscher, Sella Curulis. The Folding Stool. An Ancient Symbol of Dignity, Kopenhagen, 1980. ISBN 8742303370