Melindjoe
Melindjoe | |||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Gnetum gnemon |
|||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||
|
|||||||||||||||
soort | |||||||||||||||
Gnetum gnemon L. (1767) |
De melindjoe (Gnetum gnemon) is een groenblijvende, tot 10 meter hoge boom met een slank uiterlijk, die zich dicht vertakt. De stam heeft halvemaanvormige bladknopen, die als ribbels uitsteken. De tegenoverstaande bladeren zijn dun, leerachtig, glanzend, donkergroen aan beide zijden en gaafrandig. Ze zijn lancetvormig, toegespitst en tot 30 cm lang en tot 8 cm breed. De kleine bloemetjes zitten in tot 10 cm lange trossen, die in de bladoksels staan.
De zaden zijn tot 3,5 x 1,8 cm groot en hebben de vorm van olijven. De harde, leerachtige schil is zo'n 1 mm dik, en rijpt van groen via geel tot donkerrood. De kern van het zaad is wit, nootachig van consistentie en smaakt bitter. De zaden zijn rijk aan zetmeel, mineralen, caroteen en vitamine C.
Uit de vezelige schors van de boom kunnen hoogwaardige, zeewaterbestendige touwen, netten en vissnoeren worden gemaakt. De bladeren en vruchten van de melindjoe worden gebruikt in Indonesische gerechten. Bijvoorbeeld in sayur lodeh. Van de zaden wordt ook emping gemaakt, een soort kroepoek. De Indonesische naam is melinjo.
De melindjoe is inheems in Oost- en Zuidoost-Azië en Fiji. Vooral in Zuidoost-Azië wordt hij veel verbouwd.
De plant behoort tot het geslacht Gnetum in de familie Gnetaceae. Het zijn naaktzadigen, die niet behoren tot de grote groep der Coniferen. Ook hebben zij enkele kenmerken gemeen hebben met de bedektzadigen.