Kritik der reinen Vernunft
De Kritik der reinen Vernunft (Kritiek van de zuivere rede) is het eerste grote werk van de Duitse filosoof Immanuel Kant. Hij schreef het op 57-jarige leeftijd in 1781. Een tweede, op onderdelen ingrijpend gewijzigde versie, publiceerde hij in 1787. Het is de eerste van zijn drie kritische werken, waarin hij de filosofie van de Verlichting aan een zelfkritiek onderwerpt. Hierbij richt hij zich zowel tegen het rationalisme van Descartes, Spinoza en Leibniz als tegen het empirisme van Locke en Hume. In deze eerste Kritik onderzoekt hij - zijns inziens met succes - of de filosofie een zelfstandige wetenschap is, naast de wiskunde en de natuurwetenschappen. Centraal staat hierbij de vraag: 'Wat kan ik weten?'. Kant doelt hier op de vraag of de Rede (Vernunft) een zelfstandige bron is voor het verkrijgen van theoretische kennis. Onder Rede verstaat hij het vermogen om de zintuigelijke werkelijkheid te overstijgen en daar niet meer afhankelijk van te zijn. De Rede als het vermogen om te willen behandelt Kant in zijn tweede Kritiek: die Kritik der praktischen Vernunft (Kritiek van de praktische rede) uit 1788. Zijn Kritik der Urteilskraft (Kritiek van het oordeelsvermogen) uit 1790 behandelt de Rede als het reflecterende oordeelsvermogen.