Batak
De Batak zijn een aantal aan elkaar verwante volkeren met elk hun eigen taal in Noord-Sumatra (Indonesië). De bekendste groep is de Toba Batak. De andere groepen zijn de Angkola (Batak), Dairi (of Pakpak), Karo Batak, Simalungun Batak en Mandailing Batak. De Alas Kluet worden soms ook als Batak geclassificeerd maar hierover bestaat enige discussie.
De Batak zijn waarschijnlijk zo'n drie- tot vierduizend jaar geleden vanuit de Filipijnen en Borneo naar de hooglanden van Noord-Sumatra getrokken. Volgens Tobalegenden is Si Raja Batak, de (mythische) voorvader van alle Batak, neergedaald op Gunung Pusuk Buhit ("Centrale Heuvelberg") ten westen van het Tobameer. Linguïstische patronen bevestigen dit overigens niet.
De naam Batak is volgens bronnen een beledigende bijnaam die de moslims in de kustgebieden aan hen gaven. Het schijnt een wijdverbreide scheldnaam geweest te zijn voor heidense hooglandvolkeren van Zuidoost-Azië. In de Filipijnen draagt een niet verwant bergvolk dezelfde naam en een ander hooglandvolk in Maleisië heet Batek.
Alle Batak zijn patrilineair en verdeeld in clans die via de mannelijke lijn in theorie elk terug te voeren zijn tot één enkele voorvader. Men trouwt altijd buiten de eigen clan (exogaam).
De Toba Batak, Karo Batak, Simalungun Batak en Dairi zijn christelijk en hebben vaak een bijbel in de lokale taal, de anderen zijn overwegend islamitisch. Onder de Angkola zijn zowel christenen als moslims (zie ook Paderi-oorlogen).
In Indonesië staan de Batak bekend om hun uitstekende zangkwaliteiten.