Agusta-zaak
Het Agustaschandaal (of de zaak Agusta-Dassault) was een correctionele strafzaak, wegens corruptie bij de aankoop van gevechtshelikopters van het Italiaanse bedrijf Agusta door het Belgische leger in 1988.
Het onderzoek werd gestart door de onderzoekscel die ook de moord op André Cools onderzocht en dit ten gevolge van een huiszoeking op 13 januari 1993 op de Belgische zetel van Agusta en bij haar lobbyist, Georges Cywie.
Het onderzoek leidde tot het ontslag van verschillende vooraanstaande politici.
In januari 1994, keurde de Senaat de opheffing goed van de parlementaire onschendbaarheid van Guy Spitaels en Guy Mathot, beiden minister voor de PS in de Waalse regering.
Frank Vandenbroucke (SP.a), op dat ogenblik minister van buitenlandse zaken in de Federale regering, nam ontslag in maart 1994.
Willy Claes (SP.a) legde zijn functie als secretaris-generaal van de NAVO neer op 20 oktober 1995.
Guy Coëme (PS), minister van landsverdediging op het ogenblik van de feiten en vice-premier in 1994, werd ook in verdenking gesteld en moest eveneens aftreden.
De zaak werd behandeld door het Hof van Cassatie, dat bevoegd is voor strafzaken waarin ministers in functie betrokken zijn. Openbaar aanklager was Eliane Liekendael. Het Hof veroordeelde de voornaamste betrokkenen op 23 december 1998. Willy Claes kreeg drie jaar gevangenis voorwaardelijk en vijf jaar verbod om een openbare functie uit te oefenen; Guy Coëme en Guy Spitaels werden veroordeeld tot twee jaar gevangenis voorwaardelijk en ook vijf jaar verbod om een openbare functie uit te oefenen. De Franse industrieel Serge Dassault kreeg achttien maanden voorwaardelijk.
Verschillende veroordeelden dienden klacht in bij Europees Hof voor de Rechten van de Mens, omdat bij een procedure voor het Hof van Cassatie geen beroepsmogelijkheid is voorzien. Op 2 juni 2005 oordeelde het Hof echter dat er er geen sprake was van schending van enige bepaling van het EVRM, tenminste niet in hoofde van de ministers. Het feit dat andere beklaagden, net zoals de ministers, ook door het Hof van Cassatie veroordeeld werden, en daardoor evenmin de kans kregen om een beroep aan te tekenen, werd door het Hof wel afgekeurd. Hun veroordeling blijft bestaan, maar het Europees Hof kent hen een morele schadevergoeding toe (te betalen door de Belgische Staat).