Zuiderzeewerken
De Zuiderzeewerken waren een project waarmee de Zuiderzee werd afgesloten tot IJsselmeer en deels werd ingepolderd. Ze behoren tot de grootste waterbouwkundige projecten ooit uitgevoerd. Van de publicatie van het plan Lely in 1891 tot aan de voltooiing van de dijk Enkhuizen-Lelystad in 1975 hebben de werken meer dan driekwart eeuw in beslag genomen. Niet uit te sluiten valt dat de werken in de toekomst nog een vervolg krijgen.
Inhoud |
[bewerk] De Zuiderzee droogleggen, waarom?
10000 jaar geleden liep de laatste grote ijstijd af, waarbij grote hoeveelheden landijs afsmolten. Hierbij steeg de zeespiegel en ontstond de Noordzee. De zee zou verder stijgen waarbij zij landinwaarts kroop en de Zuiderzee vormde. Dit begon met het ontstaan van meren. Rond het begin van onze jaartelling hadden deze zich aaneengesloten. De Romeinen noemden dit merenstelsel "Flevo". In de komende eeuwen zou dit uitgroeien tot een zee waarbij de oude Nederlanders regelmatig met watersnoden te maken kregen.
Na de Tachtigjarige Oorlog bloeide Nederland op en ontwikkelde windmolens. Met deze techniek werd het mogelijk land droog te leggen en naarmate deze verder vorderde werd het mogelijk grotere gebieden droog te leggen. Langzaamaan werd het ene na het andere water drooggelegd en ontstond het Nederlandse polderlandschap.
Vanuit dit oogpunt kwam het idee om de al maar oprukkende Zuiderzee in te dammen en de druk achter dit idee nam in de loop van de jaren toe door een aantal overstromingen in Amsterdam. Het eerste plan kwam al in 1667 van Hendrik Stevin, zoon van de beroemde Simon Stevin. Hij stelde in het twaalfde boek van zijn Wisconstich Filosofisch Bedrijf, voor om "het gewelt en vergif der Noortzee uytter Verenigt Nederlant te verdrijven". Stevin's belangrijkste doel was de Zuiderzee te temmen door deze door middel van dijken van de Noordzee af te sluiten. Stevin plande een ring van dijken van de kop van (het huidige) Noord-Holland via de Waddeneilanden tot aan Friesland. Hiermee zou het gevaar van overstromingen weggenomen worden en mogelijkheden om land in te polderen ontstaan. Het bleek echter onuitvoerbaar, de techniek om dijken te bouwen was nog niet ver genoeg gevorderd.
In de negentiende eeuw werd het motief van landaanwinning bepalend. Vooral het plan van Lely (1891) heeft als belangrijkste motief het droogleggen van goede kleigronden, de zandgronden (globaal het midden ven de Zuiderzee) werden ontzien. De polders die Lely tekende vallen vrijwel samen met de kleigronden. Het motief van bescherming en kustlijnverkorting werd wel genoemd in het plan, maar de voordelen vielen bij lokale besturen, zonder dat deze geld kon worden gevraagd. Wel is de overstroming van 1916 de druppel geweest die de emmer deed overlopen, waardoor de wet werd aangenomen.
[bewerk] De eerdere plannen
Verschillende waterbouwkundigen hebben plannen opgesteld voor de Zuiderzee.
[bewerk] Het plan Kloppenburg en Faggedon
In 1848 lanceerden J. Kloppenburg en P. Faggedon het eerste in de reeks plannen welke zou leiden tot de uiteindelijke Zuiderzeewerken. Beide heren hadden echter geen verstand van water, Kloppenburg was zeepfabrikant en Faggedon was werktuigbouwkundige. Ze gingen in hun plannen dan ook niet in op de techniek van het droogleggen van de gebieden. Het plan omvatte het droogleggen van het IJ en het grootste deel van de Zuiderzee. Deze zou afgesloten worden door een dijk van Enkhuizen naar Staveren. In het drooggevallen gebied diende een nieuw kanaal aangelegd te worden om Amsterdam met de zee te verbinden. Het plan hield geen rekening met de waterafvoer van de IJssel en was daarom onhaalbaar.
[bewerk] Het plan Van Diggelen
Een jaar later, in 1849, stelde Ir. B.G.P. van Diggelen een nog ambitieuzer plan voor. Niet alleen zou de Zuiderzee ingepolderd worden, maar ook flinke delen van de Waddenzee, waarnaar hij in 1845 en 1846 op verzoek van de Friese Commissaris van de Koning onderzoek had gedaan. Van Diggelen, een praktisch man met grote aandacht voor de sociale noden van zijn tijd, had wel rekening gehouden met de afwatering van de IJssel. Hij had namelijk eerder, in zijn woonplaats Zwolle, zich al ingespannen voor verbetering van de Overijsselse en Drentse scheepvaartverbindingen met de Zuiderzee. Wat tenslotte had geleid tot de aanleg van beschermende strekdammen nabij het huidige Keteldiep (zie Kraggenburg), en door naijver van anderen helaas ook tot zijn politiek echec en tot de Tweede Parlementaire Enquete (1855). Het plan Van Diggelen stond ten gevolge daarvan lange tijd niet in de belangstelling tot in de jaren '60 van de 19e eeuw de waterkering problematisch werd en door stijging van de grondprijzen de interesse in landaanwinning toenam.
De ingenieurs T.J. Stieltjes en J.A. Beijerinck bekeken het plan het kwamen tot de conclusie dat het technisch en financieel onhaalbaar was.
[bewerk] Het plan Beijerinck
Inpoldering van het ondiepe zuidelijke deel van de Zuiderzee zou echter wel haalbaar zijn. Beijerinck stelde in 1865 een eigen plan op. Met een afsluitdijk van Enkhuizen over Urk naar Keteldiep bij Kampen zou het zuidelijk deel van de Zuiderzee afgesloten worden en vervolgens zou het met stoommachinerie drooggelegd worden. Het plan Beijerinck werd uiteindelijk afgekeurd doordat de Raad van Waterstaat tot de conclusie kwam dat het project financieel te weinig opbracht.
[bewerk] Het plan Stieltjes
De raad liet echter wel de mogelijkheid open dat een beter opgesteld plan wel een concessie zou krijgen. Stieltjes probeerde het plan Beijerinck te verbeteren en stelde bredere boezemkanalen voor de afwatering voor. Verder voorzag hij in een kanaal van het IJ naar de Ketel, de Zuidelijke IJsselmonding.
[bewerk] Het plan Leemans
Het eerste plan dat serieus overwogen werd uit te voeren kwam van Ir. W.F. Leemans. Leemans kreeg direct van de regering opdracht een plan op te stellen om de Zuiderzee droog te leggen. Het plan van Leemans was beperkter dan dat van Stieltjes, Urk zou een eiland blijven. De Zuiderzee zou afgesloten worden met een dijk van Blokkershoek naar de Ketel. In 1877 werd een wetsvoorstel ingediend om het plan Leemans uit te voeren, maar een volgende regering trok het weer in.
[bewerk] Het Plan Lely
[bewerk] Oprichting van de Zuiderzeevereniging
In 1882 diende Tweede Kamerlid A. Buma een wetsvoorstel in om te onderzoeken of het mogelijk was de hele Zuiderzee droog te leggen. In de noordelijke provincies was men tegen het droogleggen van alleen het zuidelijk deel, omdat dat geen bescherming bood aan de noordelijke provincies.
Verzet leidde ertoe dat Buma zijn wetsvoorstel weer introk. Niet bij de pakken neer zittende zocht hij contact met P.J.G. van Diggelen, zoon van de opsteller van het ambitieuze plan Van Diggelen. Zij richtten op 4 januari 1886 de Zuiderzeevereniging op welke moest gaan onderzoeken of het droogleggen van de gehele Zuiderzee haalbaar was. Ingenieur Cornelis Lely leidde het onderzoek.
[bewerk] Onderzoeksvragen
De Zuiderzeevereniging had de volgende onderzoeksvragen opgesteld:
I. Welke gedeelten van Zuiderzee en Wadden komen voor drooglegging in aanmerking?
II. Is het doelmatig een afsluitdijk aan te leggen?
III. Zo ja, op welke plaats kan die afsluitdijk komen, en vooral: waar moet de IJssel uitmonden, binnen of buiten het meer?
IV. Wat zijn de voor- en nadelen?
De vragen geven aan dat het hier om de landaanwinning ging, en niet zozeer om bescherming. Immers, voor bescherming alleen had men zich tot een afsluitdijk kunnen beperken. Bovendien was daar voor een particulier initiatief weinig aan te verdienen. Voorts blijkt dat de aanwezigheid van de IJssel een nog onopgelost probleem was. Wanneer de IJssel verlengd zou worden om veel Noordelijker uit te stromen, dan zou het nieuwe stuk (zeg Zwolle - Wadden) een zo ongunstig verval hebben, dat de IJssel binnen korte tijd zou verzanden. Om deze reden hadden enkele eerdere plannen dan ook een afsluitdijk bezuiden de IJsselmonding gelegd, globaal Enkhuizen - Kampen.
[bewerk] Onderzoeksvragen opgelost door Lely (Plan Lely)
Voor het beantwoorden van de vragen moest Lely een aantal expedities uitvoeren om de bodemgesteldheid, diepte en zeestromingen te bepalen. Dit duurde enkele zomers, terwijl hij ondertussen eerst andere technische rapporten indiende. Opvallend genoeg bleken uiteindelijk de bodemuitkomsten goed samen te vallen met argumenten die hij eerder al had beschreven, deels niet toevallig: de diepere stroomgeul waarlangs het IJsselwater naar de Wadden stroomt, is ook het deel waar geen klei afgezet is; de klei bevindt zich langs de ondiepere, stroomarmere randen van de Zuiderzee. Diezelfde dieptes wilde Lely ontzien om dijkhoogte te beperken - een voordelige samenval. Een tweede, veel belangrijker planonderdeel werd hiermee ook opgelost: Lely had berekend dat de IJsselmonding wel binnen het meer kon liggen, maar dat het verdere verloop geen verlengde riviergeul moest zijn, maar een voldoende groot meer. Daarmee zou het verzanden worden beperkt. Uiteindelijk bleek het vereiste meeroppervlak (om verzanding te voorkomen) overeen te komen met het diepe, zanderige gedeelte, dat onvoordelig in te polderen was.
De Zuiderzeevereniging publiceerde deze resultaten in 8 Technische Nota's tussen 1887 en 1892. Dit plan van Lely is vrijwel exact uitgevoerd, en elke beslissing is thans nog zichtbaar op de kaart.
De Zuiderzeevereniging had onder leiding van Lely bevonden dat het mogelijk was de Zuiderzee volledig door een afsluitdijk af te sluiten, waarbij de afwatering van de IJssel door sluizen in de afsluitdijk geregeld kon worden.
[bewerk] Afsluitdijk
Lely berekende dat de Afsluitdijk weliswaar 40 mln gulden zou kosten (het hele plan: 200 mln, zoveel als de Staatsbegroting toen van een jaar), maar dat het voordeel zich uitbetaalde in goedkopere, lagere dijken van de polders.
De plaats van de afsluitdijk werd bepaald door de volgende overwegingen:
- De wens ook de Wieringermeer beschermd aan te leggen, waardoor deze polder een kleinere dijk nodig had;
- Hoewel Enkhuizen - Stavoren de kortste dijk zou opleveren, waren daar de stroomgeulen dieper (meer dan 5 m, tegen 2 tot 4 meter op de gekozen plaats);
- De gekozen plaats voorkwam dat er een inham ontstond, waar bij Noordwestenwind een gevaarlijke opstuwing kon optreden;
- Anderzijds zou het plaatsen verder Noordelijker, in de Waddenzee of zelfs tussen de Waddeneilanden, het probleem niet eenvoudiger worden. In de Waddenzee was geen of weinig kleigrond droog te leggen, en de dijklengte zou enorm toenemen. Aanleggen van eiland naar eiland zou, met enkele zeer diepe stroomgaten (20 m), duur en riskanter worden.
Lely tekende de dijk van Wieringen naar Piaam (Friesland). Precisieberekeningen van wiskundige Lorentz legden de aankomstplaats iets Noordelijker bij Zürich, om stormgevaar te beperken.
[bewerk] De polders
Lely tekende in de Zuiderzee vijf grote polders, die alle inderdaad zijn aangelegd op de Markermeer na. De plaats van de polderdijken werd bepaald door de kleigebieden, met kleine toegevingen aan de IJsselmonding en een kanaalverbinding vanuit Amsterdam.
De grond in deze polders zou uitstekend geschikt zijn voor landbouw. Het droogleggen van de Waddenzee zou niet aantrekkelijk zijn, de grond zou ongeschikt zijn voor de landbouw.
[bewerk] De Wet
In 1892 adviseerde een staatscommissie om het plan ten uitvoer te brengen, het duurde echter tot 1918, na de watersnood van 1916, dat de "Wet tot afsluiting van de Zuiderzee" werd aangenomen op 14 juni 1918. De Dienst der Zuiderzeewerken en de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders werden respectievelijk verantwoordelijk voor de waterbouwkundige werken en de invulling van het nieuwe land.
[bewerk] De Uitvoering
Opvallend is dat het Plan Lely uit 1891 in hoofdlijnen en zelfs in details is uitgevoerd (1921 - 1974). De opvallendste afwijkingen (maar nog steeds niet grote) zijn:
- De Afsluitdijk landt in Friesland niet in Piaam, maar in Zürich;
- De hoogte van de Afsluitdijk is vooraf verhoogd na een wiskundige exercitie door Lorentz (circa 1921).
- De Flevopolders hebben randmeren gekregen tussen het oude land en de dijk, om de waterhuishouding te verbeteren. Dit was geleerd van een slechte ervaring bij de Noordoostpolder, die zonder randmeer is aangelegd.
- Omdat de Wieringermeer tegelijk met de Afsluitdijk werd aangelegd, moest ook de dijk hiervan op grotere hoogte worden gezet.
[bewerk] Uitvoering van de Zuiderzeewerken
De volgende polders zijn ontstaan (met jaar van drooglegging en hectare):
- Proefpolder Andijk (1927 - 40 ha)
- Wieringermeer (1930 - 20.000 ha)
- Noordoostpolder (1942 - 48.000 ha)
- Oostelijk Flevoland (1957 - 54.000 ha)
- Zuidelijk Flevoland (1968 - 43.000 ha)
[bewerk] Zuiderzeewet
Op 21 maart 1918 werd de Zuiderzeewet door de Tweede Kamer aangenomen, en op 13 juni 1918 goedgekeurd door de Eerste Kamer. De Zuiderzeewet was een zogenaamde raamwet. Dit betekende dat de wet niet in detail omschrijft wat er ging gebeuren op welk tijdstip. De wet hield in dat de Zuiderzee voor rekening van de Staat zou worden afgesloten door 'een' afsluitdijk (formulering: "loopende van de Noordhollandsche kust door het Amsteldiep naar het eiland Wieringen en van dit eiland naar de Friesche kust bij Piaam"). Dit hield wel in dat gedeelten van de af te sluiten Zuiderzee zouden worden drooggemaakt, maar pas op een later tijdstip zou de regering bepalen welke gedeelten van de Zuiderzee dat zouden zijn.
[bewerk] Drooglegging proefpolder Andijk
Een 40 ha 'grote' polder werd in 1926-1927 aangelegd in de Zuiderzee bij Andijk als proef voor het inpolderen en in cultuur brengen van de latere IJsselmeerpolders, als eerste de Wieringermeerpolder.
[bewerk] Drooglegging Wieringermeer
[bewerk] Aanleg van de Afsluitdijk
[bewerk] Drooglegging Noordoostpolder
[bewerk] Drooglegging Zuidelijk Flevoland
[bewerk] Drooglegging Oostelijk Flevoland
[bewerk] Aanleg van de Houtribdijk, de dijk van Lelystad naar Enkhuizen
[bewerk] Latere wijzigingen
[bewerk] Agrarische bestemming en arme regio in de Europese Unie
De nieuwe polders kregen in het begin hoofdzakelijk een agrarische bestemming. Tegenwoordig is Almere een agglomeratie-overloopgebied bij Amsterdam. In de negentiger jaren werd Flevoland aangemerkt als arme regio in de Europese Unie en had het recht op gelden uit het Europees Sociaal Fonds. Prompt kwam de Duitse televisie opnames maken van de golfbanen en de luxe jachthavens in Flevoland.
[bewerk] Zuiderzee werd IJsselmeer
Door de aanleg van een dam (Afsluitdijk geheten), ontstond een meer. Daarom werd ook de naam van het water veranderd in IJsselmeer. Willy van Hemert (tekst) en Joop de Leur (muziek) schreven het lied de Zuiderzeeballade (1958), waarin de vooruitgang en (vissers)geschiedenis werd beschreven.
[bewerk] Markerwaard werd Markermeer
Begin jaren negentig werd besloten om milieuredenen - het Markermeer is het fourageergebied van veel watervogels - maar met name de behoefte aan een zoetwaterreservoir voor de drinkwatervoorziening, het door de aanleg van een dijk ontstane Markermeer niet droog te leggen. Daarmee verdwenen alle plannen voor aanleg van de Markerwaard. Meest controversieel aan de laatste plannen was de aanleg van een tweede nationale luchthaven in de Markerwaard (als alternatief van de aanleg van de vierde, vijfde, zesde, en zevende landingsbaan bij Schiphol).
Meer afbeeldingen die bij dit onderwerp horen kunt u vinden op de pagina Afsluitdijk op Wikimedia Commons. |