Witte tijgervlinder
Witte tijgervlinder | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | ||||||||||||
|
||||||||||||
Soort | ||||||||||||
Spilosoma lubricipeda (Linnaeus, 1758) |
||||||||||||
De witte tijgervlinder (Spilosoma lubricipeda) behoort tot de beervlinders. De kleine zwarte vlekjes op de voorvleugels zijn duidelijk zichtbaar, maar liggen zonder patroon her en der verspreid. Ook het aantal vlekjes kan variëren. Ze hebben een kop met een dikke 'bontmuts'. Het achterlijf is krachtig geel met zwart gevlekt.
[bewerk] Voorkomen
Gewoon in heel Nederland en vrij talrijk. Overal in parken, tuinen en open bossen waar te nemen van mei tot en met augustus.
[bewerk] Levenswijze
De vlinders rusten overdag, vlak bij de grond op een stam of in het gras, met de vleugels gevouwen in de vorm van een dakje. Als ze verstoord worden krommen ze hun achterlijf en houden zich dood. Ze worden niet door vogels gegeten, daar ze vies smaken en giftig zijn.
De eieren worden in grote groepjes op de onderkant van de bladeren afgezet. Per jaar is er meestal maar één generatie.
De grijsbruine, dicht donkerbruin behaarde, zeer snel bewegende rups is maximaal 40 mm lang en heeft een witachtige of licht roodachtige rugstreep.
De vlinder overwintert als pop in een met haren doorweven spinsel.
Waardplanten zijn de grote brandnetel, brem, luzerne, slangenkruid en paardenbloem.
Meer afbeeldingen die bij dit onderwerp horen kunt u vinden op de pagina Spilosoma lubricipeda op Wikimedia Commons. |