Westerwolds
Westerwolds is het Groningse dialect dat in Westerwolde wordt gesproken en het meest op het Duits lijkt. Officieel toont het Westerwolds sterke overeenkomsten met het Nedersaksisch in het aangrenzende Duitsland. Maar veel woorden zijn verloren gegaan. In dit Ommeland is nooit Fries gesproken. De verwantschap met het dialect uit het Eemsland is vermoedelijk veroorzaakt doordat Westerwolde lang deel geweest is van het konkrijk Saksen, waartoe het Eemsland destijds ook behoorde. Het eigen karakter van het dialect van Westerwolde is verder versterkt doordat het later een aparte heerlijkheid is geweest. Ook speelt de geïsoleerde ligging van het gewest hierbij een belangrijke rol, die werd beëindigd door de ontginning van het Bourtangermoeras. De enige dorpen waar nog Westerwolds gesproken wordt zijn Onstwedde en Sellingen. Tussen deze dorpen bestaat ook nog een klein verschil.
Inhoud |
[bewerk] Kenmerken
Het Gronings is een Friso-Saksische taal. Het Westerwolds is echter een pure Saksische taal en heeft dan ook meer gemeen met het Westfaals, dan met het Fries. Woorden als nich voor niet (Twents: nich) en schoof voor een pak stro (Twents: schoof) verduidelijkt de relatie met het Westfaals.
[bewerk] oa of ao
In het Westerwolds worden beide vormen gebruikt. De voorkeur ging in het verleden naar ao, maar is in de loop der jaren naar de oa gegaan.
[bewerk] Werkwoordvervoeging
Het Westerwolds krijgt, net als het Drents, een -t bij de meervoudsvormen. Ook dit benadrukt het Saksische/Westfaalse karakter van het Westerwolds.
[bewerk] VerkleinwoordenIn het Westerwolds wordt het verkleinwoord -ken gebruikt, in contrast met het Hoogelandster -ke, -je, het Stadjeder -ien en het Veenkoloniaalse -chie. Het gebruik van -ken als verkleinwoord, komt ook voor in het aangrenzende Eemslands, maar bezit daarbij wel een umlautvocaal, die in het Westerwolds ontbreekt. [bewerk] VoorbeeldZoowat daardehaalf stiege joar leden luipt ze up Dreikeuningen nog up Westerwolde mit de steern rund. Dei wörde veur heur oet droagen as 'n laange stok, doar 'n schienvatken an hung dat 't eiwege licht mus verbeelden. De drei keuningen zölf had laange, witte gewoaden an, 'n goldpampieren krone up de kop en 'n staf in de haand. Ze zungt 'n wunderliek leidken van de geboorte van ons leiwe Heer. As 't leidken doan was, kreegt ze van de vrou 'n stôk spek of 'n metworst. |