Trapgevel
Een trapgevel is een oude traditionele topgevel waarvan de bovenzijde wel wat op een trap lijkt. De trapgevel versmalt zich naar boven toe trapsgewijs. Met name in Nederland is de trapgevel veel toegepast; het type komt echter ook in België, Frankrijk, Duitsland en Engeland voor, allen landen waar het natte klimaat steile daken vereist.
De oudst bekende trapgevels dateren uit de 12e eeuw en zijn gebouwd in de romaanse stijl. Hiertoe behoren een tweetal gebouwen in Gent. Deze gevels zijn sober uitgevoerd en hebben zogenaamde ezelsruggen op de 'treden'. Tijdens de gotiek werden de gevels steeds rijker uitgevoerd. In Duitsland bereikt het type in deze periode zijn hoogtepunt.
Het hoogtepunt in Nederland, en in mindere mate ook in België, bereikte de trapgevel in de periode ± 1600 - ± 1665, met de bouwstijl van de renaissance. In deze stijl worden schuine lijnen zoveel mogelijk vermeden, vandaar dat men de schuine zijden van het puntdak aan het oog wil onttrekken. De trapgevel wordt gebouwd . In de 17e eeuw heeft Amsterdam bijvoorbeeld volgestaan met trapgevels: op vele plaatsen kon men hele rijen trapgevels zien staan. Er zijn er in 2003 nog maar een honderdtal van over. Dit komt omdat in de 18e eeuw veel rijken hun trapgevel hebben laten verwijderen om hun huis statiger te doen lijken naar de toen heersende mode. Met name in Den Haag, waar een aanzienlijk aantal rijken woonachtig was die dit konden bekostigen, zijn vrijwel alle trapgevels verdwenen.
De trapgevel is zo populair geweest dat ook dubbele huizen ermee werden uitgerust.
Kenmerkend voor de Amsterdams renaissancestijl van vooral Hendrick de Keyser zijn de grote trappen, vaak ongelijk van grootte en gering in aantal, terwijl op elke trap klauwstukken of andere versieringen staan. Ook typerend zijn de pilasters in de muurdammen en de S-vormige ontlastingsbogen ("accoladebogen") boven de ramen. Soms heeft de trapgevel zoveel versieringen dat de trappen zelf nog nauwelijks zijn te herkennen.
De trant van Hendrick de Keyser is op grote schaal nagevolgd, maar meestal op sobere wijze. Men spreekt dan van de sobere Amsterdamse renaissance. Kenmerkend is een eenvoudige trapgevel die weer lijkt op het Hollandse type, met dat verschil dat in plaats van vele kleine blokjes enkele grote blokken natuursteen worden toegepast. Ook wordt de ramen zodanig in nissen geplaatst dat de muurdammen op pilasters lijken.
Uit de trapgevel ontstond nog later de halsgevel door de trap steeds verder te vereenvoudigen. Door versiering van de hals ontstond de klokgevel.
[bewerk] Navolging
In de loop van de 17e eeuw raakte de trapgevel in Nederland uit de gratie. In de 19e eeuw vond een herwaardering plaats en werden trapgevels weer op grote schaal toegepast in neo-stijlen als de neogotiek en vooral de neorenaissance. Deze navolgingsarchitectuur is vaak minder fraai dan de oorspronkelijke voorbeelden. Met name bij de neorenaissance "kloppen" de verhoudingen vaak niet, de verdiepingen zijn even hoog, etc., terwijl voor details vaak gebruik werd gemaakt van massaproducten in plaats van echt beeldhouwwerk. In de 20e eeuw werden trapgevels in Nederland vooral toegepast door traditionalistische architecten als A.J. Kropholler en H.W. Valk. In de moderne ontwikkelgebieden Brandevoort (Helmond) en Vleuterweide (Leidsche Rijn bij Utrecht) duikt de trapgevel de laatste jaren ook weer op. Deze nieuwbouwprojecten passen in de visie van de Duitse architecten Rob Krier en Christoph Kohl en hebben daarom de uitstraling van oude stadskernen (niettemin met een dorps karakter). Naast de trapgevel zien we in deze projecten ook de halsgevel terug.
Bron(nen): |
Grote delen van de tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan zijn overgenomen van de website van het Bureau Monumentenzorg Amsterdam, http://www.bmz.amsterdam.nl |