Scramble for Africa
De naam Scramble for Africa (ongeveer te vertalen als "Race om Afrika") is door historici gegeven aan de fase van het kolonialisatieproces van Afrika tussen circa 1880 en het begin van de Eerste Wereldoorlog. In deze periode trachtte een aantal Europese mogendheden een zo groot mogelijk deel van Afrika onder hun directe heerschappij te brengen. Tot dan toe was de rol van Europa in veel gevallen (doch niet steeds) beperkt gebleven tot het vestigen van handelsposten en minder directe vormen van machtsuitoefening, zoals het sluiten van verdragen met lokale machthebbers. Naarmate de negentiende eeuw vorderde, achtte men het steeds meer urgent om andere (Europese) mogendheden voor te zijn. Op de Koloniale Conferentie van Berlijn van 1884/1885 'verdeelden' de Europese landen Afrika onderling.
Inhoud |
[bewerk] Motieven
De motieven van de Europese mogendheden om te streven naar een zo groot mogelijk bezit aan Afrikaanse koloniën waren drieledig: strategisch, economisch en humanitair. Hierbij wordt echter opgemerkt dat destijds een expliciete rechtvaardiging vermoedelijk weinig noodzakelijk werd gevonden: de tijdgeest was dusdanig dat men zichzelf zonder koloniën als incompleet beschouwde.
[bewerk] Strategisch
Het strategische belang was enerzijds gelegen in de wens, andere staten voor te zijn en eerder een flink stuk van het continent als het zijne te kunnen claimen. Die gebieden konden dan, direct of op langere termijn, als afzetmarkt voor de producten van de eigen industrie en als leverancier van goedkope grondstoffen worden gebruikt. Bij dit laatste ging het vaak om schaarse en waardevolle zaken als goud en diamanten en om grondstoffen waaraan sinds vrij kort op grotere schaal behoefte was ontstaan. Ook werd strategisch belang gehecht aan het veilig stellen van handelsroutes, bijvoorbeeld door havens in het huidige Zuid-Afrika en (met name) het Suezkanaal (voor de scheepvaartroute naar India). Het strategisch belang was in feite een race om de beste uitgangspositie.
[bewerk] Economisch
Het economische belang was tweeledig: nieuwe afzetmarkten voor de eigen industrie en investeringsmogelijkheden voor het eigen kapitaal aanboren, en anderzijds bronnen van goedkope grondstoffen (en arbeidskrachten) vinden. De meeste Europese landen (doch met name Groot-Brittannië, Duitsland en België) hadden in de tweede helft van de negentiende eeuw een sterke industrialisatie doorgemaakt. Hoewel de eigen afzetmarkten meestal nog niet verzadigd waren, werd wel uitgekeken naar nieuwe afzetmogelijkheden. Op het eigen continent waren deze vaak niet aanwezig omdat andere markten werden afgeschermd met importheffingen en andere restricties.
Na enkele decennia van sterke groei was, vooral in Groot-Brittannië, een overschot aan kapitaal aanwezig waarvoor men lucratieve investeringsmogelijkheden zocht. Deze werden in de nog te veroveren koloniën aanwezig geacht.
Van vermoedelijk minstens even groot belang was de behoefte aan grondstoffen. Een sterke toename van zowel de omvang van de industriële productie als het technologische niveau ervan leidde tot een vraag naar delfstoffen en natuurproducten die in Europa niet of nauwelijks aanwezig waren, maar in Afrika in schijnbaar onuitputtelijke mate gevonden werden. Met name rubber en koper werden gezocht.
[bewerk] Humanitair
Het kolonialisatieproces werd vaak gerechtvaardigd met de stelling dat dit de inheemse bevolking tot voordeel strekte, bijvoorbeeld door verbeteringen op bestuurlijk en medisch gebied. De Westerse beschaving werd in alle opzichten superieur geacht, daarom hadden de Westerse mogenheden niet slechts het recht, doch zelfs de dringende plicht om deze ook in Afrika in te voeren. Hoewel niet ontkend kan worden dat op een groot aantal gebieden inderdaad duidelijke verbeteringen werden doorgevoerd -waarbij de rol van zendelingen en missionarissen zeker niet onvermeld mag blijven- dient hierbij aangetekend te worden dat de instemming van de plaatselijke bevolking met dit proces niet werd gevraagd.
Ten aanzien van de humanitaire aspecten van het kolonialisatieproces wordt nog opgemerkt dat de uitvoering van deze voornemens vaak te wensen overliet. Rapporten omtrent grootschalige wreedheden in Kongo, op dat moment in feite een privé-onderneming van de Belgische koning Leopold II, dwongen hem in 1908 om zijn bezit aan de Belgische staat te schenken, voor welke schenking hij overigens gecompenseerd werd. En de Duitse behandeling van de Herero- en Nama-volken in Zuidwest-Afrika (thans Namibië) wordt thans beschouwd als een vroeg doch zuiver voorbeeld van genocide.
[bewerk] "Spelregels"
Naarmate een steeds groter deel van Afrika veroverd werd, kwamen de diverse kolonialiserende mogendheden steeds vaker met elkaar in contact, hetgeen tot grotere en kleinere conflicten leidde. Teneinde dit proces enigszins in goede banen te leiden, werd in 1884 de Koloniale Conferentie van Berlijn gehouden. Onder voorzitterschap van de Duitse kanselier Bismarck spraken de deelnemende landen enige spelregels af, waarvan de voornaamste was dat een gebied pas formeel als het zijne kon worden geclaimd nadat er een effectief bestuur, inclusief een voldoende militaire aanwezigheid, was gevestigd. Het enkel sluiten van een verdrag met een lokaal stamhoofd waarin deze zich onder de "bescherming" van een Europese staat stelde en deze exclusieve en veelal verstrekkende rechten toekende, volstond dus niet meer om daarmee dit gebied tegenover Europese collega-staten als "het zijne" te claimen. Voorts werd de wens uitgesproken om missionaire activiteiten te bevorderen.
Aan deze conferentie namen geen Afrikaanse staten deel.
[bewerk] De opdeling van Afrika
Met deze afspraken was, in ieder geval in de ogen van de deelnemers aan deze conferentie, een goede basis gelegd voor een meestal redelijk ordelijk verloop van de verdere opdeling van Afrika. (De term "ordelijk" ziet hierbij op de relatie tussen de Europese staten, en niet op het gebruik van militair en ander geweld bij het kolonisatieproces zelf.) Door het ontbreken van sancties in het stelsel van afspraken kwamen enkele malen nog conflicten voor, zoals bij het Fashoda-incident: hier troffen in 1889 Engelse en Franse troepen elkaar in de zuidelijke Soedan.
Het Franse streven was de beschikking te krijgen over een strook die het gehele continent bestreek, vanaf de Atlantische Oceaan, via de Sahara, tot aan de Rode zee. Het Britse streven was, een ononderbroken strook te bezitten van Egypte tot aan Zuid-Afrika. Op het snijpunt van beide strevens kwam het bijna tot een gewapend treffen. Het Britse streven werd overigens ook doorkruist door de Duitse aanwezigheid in Tanganyika (het huidige Tanzania).
In het algemeen verliep het proces echter zoals de Europese mogendheden zich dat voorstelden. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog waren er in geheel Afrika slechts twee landen die niet, juridisch of de facto, een kolonie van een Europese mogendheid waren: Liberia en Ethiopië. Het overgrote deel van de buit, zowel in de zin van aan hen onderworpen bevolking als voor wat betreft de economische betekenis, was in Britse handen terechtgekomen. De Britten hadden, onder meer door diverse vroege ontdekkingsreizen, zich in het begin van het kolonisatieproces de meest gunstige uitgangspositie verworven, en hadden deze gedurende de gehele negentiende eeuw kunnen behouden.
[bewerk] Bibliografie
- Maria Petringa, Brazza, A Life for Africa (2006) ISBN 9781-4259-11980
|
|
---|---|
Geschiedenis van: Algerije - Angola - Benin - Botswana - Burkina Faso - Burundi - Centraal-Afrikaanse Republiek - Comoren - Congo (Democratische Republiek) - Djibouti - Egypte - Equatoriaal-Guinea - Eritrea - Ethiopië - Gabon - Gambia - Ghana - Guinee - Guinee-Bissau - Ivoorkust - Kaapverdië - Kameroen - Kenia - Lesotho - Liberia - Libië - Madagaskar - Malawi - Mali - Marokko - Mauritanië - Mauritius - Mozambique - Namibië - Niger - Nigeria - Oeganda - Congo (Republiek) - Rwanda - Sao Tomé en Principe - Senegal - Seychellen - Sierra Leone - Soedan - Somalië - Somaliland - Swaziland - Tanzania - Togo - Tsjaad - Tunesië - Westelijke Sahara - Zambia - Zimbabwe - Zuid-Afrika |