Scheren en geschoren worden
Scheren en geschoren worden en Haargroei en haarberoving. In zijn propagandistich werk over Karel de Grote schrijft Einhard dat Childerik III, de laatste Merovingische, vorst werd afgezet en in een klooster opgesloten en dit, aldus beweert Einhard verkeerdelijk, op last van paus Stephanus II. Overigens, zo schrijft Einhard, was het Merovingisch geslacht reeds lang van zijn kracht beroofd. "Aan de Merovingische vorst bleef, afgezien van zijn titel, slechts de voldoening over op zijn troon te zetelen, met lang haar en volle baard, en de schijn te wekken dat hij regeerde."
Aan deze woorden van Einhard hebben we misschien het verhaal van de "vadsige koningen" te danken. Over deze haartooi, ogenschijnlijk slechts een onbeduidend detail, weten we dat de Frankisch-Merovingische vorsten zich van de overige Franken onderscheiden, door hun lange haarlokken die ze onbelemmerd op hun schouders lieten hangen. Zeer waarschijnlijk hadden zij, zoals de tijdgenoot-historicus Agathias schrijft, "een scheiding in het midden van hun hoofd, waar vanaf het haar over de schouders en de rug, niet samen- of opgebonden, maar loshangend." Dit lange haar was niet alleen een sociaal herkenningsteken van hun koninklijke macht, maar ook voorwaarde daartoe.
Zonder de lange haardos was uitoefening van de koninklijke macht onmogelijk. De "gewone" Franken droegen een lange snor en gevlochten haarstrengen aan beide zijden van hun hoofd, of een paardenstaart. De koning daarentegen, mocht zijn haar los hangen en een baard dragen. Daarom was het een grote venedering en schande als de koning geschoren en onthaard werd. Daardoor verloor hij zijn status en werd hij verbannen naar een klooster of zelfs vermoord.