Raymond B. Cattell
Raymond Bernard Cattell (20 maart 1905 - 2 februari 1998) was een leerling van Charles Spearman in Engeland omstreeks 1930. Hiervoor behaalde hij nog een diploma in de scheikunde aan de universiteit van Londen. Daar ontving hij later ook zijn Doctor of Science diploma. Hij verhuisde naar de Verenigde Staten in 1937 om aan de universiteit van Columbia te doceren. Later doceerde hij ook nog aan de Clark universiteit en aan Harvard. In de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde hij psychologische tests voor militairen.
Cattell is vooral bekend geworden door zijn onderzoek naar de persoonlijkheid. Omdat hij ook scheikunde had gestudeerd, probeerde hij de persoonlijkheid op een chemische manier te benaderen. Daarin maakte hij de vergelijking van de oneindige hoeveelheid moleculen die gemaakt kunnen worden met een eindige hoeveelheid atomen en de oneindige hoeveelheid persoonlijkheden die gevormd kunnen met een eindige hoeveelheid persoonlijkheidstrekken. Hij probeerde deze persoonlijkheidstrekken te vinden door uit 18.000 persoonlijkheidsbeschrijvende woorden in het Engels zo weinig mogelijk op zichzelf staande trekken te filteren. Hij kwam op deze manier uit op 170 op zichzelf staande omschrijvingen. Hierna liet hij mensen een vragenlijst invullen over elk van de 170 trekken keek welke hiervan het meest met elkaar correleerden. Zo kwam hij uit op 16 centrale trekken: sociaal, intelligent, vrolijk, dominant, ontspannen, radicaal, zelfgedisciplineerd, onafhankelijk, emotioneel stabiel, consciëntieus, timide, gevoelig, naïef, praktisch, predispositie voor schuld en vertrouwelijk (dit zijn allen dimensies met aan de andere kant de tegenovergestelden). Hiermee creëerde hij een vragenlijst (de 16 PF questionaire) om deze trekken te meten. Deze vragenlijst wordt tegenwoordig nog steeds gebruikt, hoewel nu wordt uitgegaan van vijf centrale trekken (de big five) i.p.v. 16.
Een andere theorie waar Cattell bekend van is, is een theorie over intelligentie, welke hij beschouwde als een verbetering van de theorie van Spearman. Hij was het eens met Spearman dat testscores een combinatie laten zien van algemene intelligentie en een specifieke factor die varieerde van test tot test, maar hij vond dat de algemene intelligentie niet één factor was, maar opgebouwd uit twee. De ene noemde hij vloeibare intelligentie en de ander gekristalliseerde intelligentie. De gekristalliseerde vorm is de intelligentie die voortkomt uit leren (kennis). De vloeibare vorm is gebaseerd op kunnen of het zien van relaties tussen dingen zonder ervoor geleerd te hebben. Deze vorm is vooral bij jongere mensen sterker aanwezig en piekt bij een leeftijd van 20 tot 25 jaar. De gekristalliseerde vorm groeit meestal tot een leeftijd van ongeveer 50 jaar. Cattell beschouwde de twee vormen van intelligentie toch niet als volledig los van elkaar staand, want ze correleerden vaak positief met elkaar. Hij suggereerde dat dit kwam doordat mensen met een hoge mate van vloeibare intelligentie vaak ook meer en beter kunnen leren en daardoor ook een hogere mate van gekristalliseerde intelligentie vergaarden.
[bewerk] Bibliografie
- Factor Analysis: An Introduction and Manual for the Psychologist and Social Scientist (1973)
- The Scientific Use of Factor Analysis in Behavioral and Life Sciences (1978)
- Functional Psychological Testing: Principles and Instruments (1986)
- Intelligence: It's Structure, Growth and Action (1987)
- Beyondism: Religion from Science (1987)