Kofun
De Kofun-periode is de periode in de Japanse geschiedenis tussen ca. 250 en ca. 500. Het is genoemd naar de grafheuvels die de meest in het oog springende aspect van de cultuur vormen. Historisch gezien komt het overeen met de opkomst van de Yamato-staat.
De cultuur begint in de Kinki-regio (het oude Japanse hoofdstedelijke gebied rond Kyoto en Osaka), maar breidde zich later uit tot in Kyushu en de Kanto (het gebied rond Tokio). Het is gebaseerd op de oudere Yayoi-cultuur, maar met nieuwe, vanuit het vasteland (Korea) overgenomen elementen. Naast de grafheuvels zijn de zwaar bewapende ruitertroepen nieuw. De opkomst van de grafheuvels geeft aan dat de Kofun-samenleving sterk aristocratisch was, veel minder egalitair dan de Yayoi-periode.
De grafheuvels groeien in verloop van tijd. De grootste, traditioneel toegeschreven aan keizer Nintoku, is sleutelgatvormig, 486 meter lang en bijna 40 meter hoog, omringd door 3 grachten. Een tweede grote grafheuvel wordt toegeschreven aan keizer Ojin. Beide stammen vermoedelijk uit het begin van de 5e eeuw.
Rond de heuvels werden kleifiguren begraven van onder meer boten, gebouwen en mensen, die archeologen een beeld geven van het dagelijks leven uit de tijd. Grafgiften bestonden aanvankelijk uit bronzen spiegels, lokale voorwerpen en magatama (kommavormige juwelen), later uit ijzeren wapens, ruiteruitrustingen en Koreaanse import.
Bron(nen): |
|